Het buurrecht van Kuinre
De economische aktiviteiten in verschillende middeleeuwse havenplaatsen leidden
tot een machtige elite van kooplieden en burgers, die in de verschillende steden
hun rechten opeisten. Kuinre werd ekonomisch steeds belangrijker en ook in deze
havenplaats eiste de steeds rijker wordende elite van kooplieden, ambachtslieden
en andere burgers meer rechten op. Ze konden dit ook doen, omdat de landsheren
of plaatselijke heren die hen rechten konden geven financieel steeds meer afhankelijk
werden van de kooplieden die hun geld verdienden in de toenemende handel. dit
komt ook tot uiting in het buurrecht, waarin Kuinre zich juridisch gezien ging
onderscheiden van het omringende platteland. De nederzetting is nooit ommuurd
geweest, maar als handel en marktplaats droeg Kuinre ekonomisch gezien een stedelijk
karkater en bij de verlening van het buurrecht werd Kuinre ook in juridische
zin een stad. De burgers die in het stadje woonden, kregen rechten, die de boerebevolking
buiten het stadje niet had. Dit buurrecht werd de Kuinrenaren in 1385 verleend
door de Heer van Kuinre, die in de heerlijkheid Kuinre vele hoogheidsrechten
bezat. Hoe zag dit buurrecht eruit?
buurrecht
Er waren vier verschillende rechterlijke colleges. In de eerste plaats was
er het greveding. De graaf van Kuinre was daarbij zelf voorzitter van de rechtbank.
In de tweede plaats was er de rechtbank van schout en schepenen. De heer van
Cuijnre benoemde een schulte en een schepen. De schulte benoemde weer een schepen.
Tenslotte werd er een derde schepen gekozen door de buren, de burgers van Kuinre.
Op deze wijze ontstond een rechtbank van een schulte en drie schepenen. In de
derde plaats was er een bijzonder rechterlijk college of jury, waarbij acht
burgers van de stad deel uitmaakten van de rechtbank. In de vierde plaats was
er voor de kerkelijke rechtspraak een deken die in kerkelijk recht optrad. Ook
deze kon geen uitspraken doen zonder de inspraak van de Kuinder burgers. De
pastoor moest voogden kiezen uit de buren. Er zal wel een zekere taakverdeling
geweest zijn tussen de verschillende rechterlijke colleges, maar hoe die taakverdeling
er precies uit zag vermeld het buurrecht niet. In ieder geval kon het greveding
niet worden gezien als een beroepsinstantie, waar men tegen uitspraken van schout
en schepenen in beroep kon gaan. "dat oordeel dat schepenen wijsen daer en is
geen wederseggen". In beroep gaan bij een andere instantie was dus niet mogelijk.
Verder wordt uitdrukkelijk vermeld, dat de heer van Kuinre zich niet met kerkelijke
zaken mocht bemoeien. Wel kreeg hij een deel van de verbeurde boeten en had
hij recht op een derde deel van het door zijn onderdanen gevonden 'drijfgoet',
dus spullen die door strandjutters bij het aanspoelen van allerlei goederen
vanuit de zee werden gevonden. Ook had de heer van Kuinre recht op stedegeld,
een belasting die werd geind als een koopman in Kuinre zijn waren op straat
(op de markt) uitstalde. (1) Ook wordt uit het buurrecht duidelijk, dat Kuinre
minstens een vrije jaarmarkt had. Dan werd het stedegeld niet geheven.
De burgers van Kuinre hadden in de middeleeuwen dus enige invloed in bestuur
en rechtspraak. Zij mochten een schepen benoemen, er kon een bijzondere jury
ingesteld worden en de deken moest bij de kerkelijke rechtspraak rekening houden
met het oordeel van de voogden, die uit de burgerij werden benoemd. Zoals reeds
gezegd de invloed van de burgers uit Kuinre op het stadsbestuur betekende, dat
Kuinre zich juridisch ging onderscheiden van het omringende platteland. Daar
was invloed op bestuur en rechtspraak gebonden aan grondbezit. Wie grond in
bezit had, mocht bv in de Stellingwerven deelnemen aan het krachtens rondgang
benoemen van de stellingen. Telkens ging de functie over van de ene op de andere
boerderij, waarvan de bewoner stelling kon worden en stemrecht had. In Kuinre
was de invloed op het bestuur niet gekoppeld aan het grondbezit, maar aan het
burgerschap. Wie burger van Kuinre was, mocht meebeslissen. Vandaar ook, dat
in het buurrecht allerlei bepalingen voorkomen over wie wel of geen burger van
het stadje was.
Na 1400
Begin 1400 verkocht de heer van Kuinre de heerlijkheid aan de bisschop van
Utrecht en vestigde hij zich in Kampen. Bisschop Frederik van Baden, die de
heerlijkheid kocht bevestigde de rechten van de Kuinder burgers, zodat die gehandhaafd
bleven. Na Frederik bevestigden ook zijn opvolgers steeds de rechten van de
Kuidner burgers. En toen Karel V in 1528 de wereldlijke macht in het Oversticht
veroverde, bevestigde ook zijn stadhouder Georg Schenck heer van Toutenburg
de rechten van de Kuinder burgers. Tot in de 17e eeuw had Kuinre de status van
de kleine Overijsselsche steden.
Piet van der Lende. Laatst gewijzigd 22-05-2011.
Noten
(1) Zie voor verdere uitleg van de rechten van de Heren van Kuinre Monte Verloren
1954
Voor uitleg Kuinder buurrecht zie ook De Boer 2002 blz 66/67
Voor het buurrecht zelf zie Molhuijsen 1853
|