Grondbezit in de middeleeuwen
De activiteiten van kerken en kloosters.
Grote delen van de hoger gelegen gebieden in de buurt van
Steenwijk, Vollenhove en de Stellingwerven werden vanaf de elfde eeuw ontgonnen.
Kloosters en andere kerkelijke instellingen speelden bij die ontginningen
een grote rol. Een voorbeeld is het klooster van Ruinen, dat in het latere
land van Vollenhove verschillende bezittingen had. In 1181 maakt Hendrik,
abt van het klooster van St Marie te Ruinen een lijst op van de bezittingen,
waarin het klooster door bisschop Boudewijn wordt bevestigd. Het klooster
heeft dan eigendommen in Vollenhove en een 'villa Echtene' (een huis of hof
in de Friese plaats Echten). (1) In de twaalfde en dertiende eeuw lijken de
ontginningen van Zuidoost Friesland en Noordwest Overijssel in volle gang
te zijn.
In de twaalfde en dertiende eeuw speelden kloosters en andere
kerkelijke instellingen zoals gezegd een grote rol bij de ontginning van de
lager gelegen veengebieden. Het waren vaak priesters of rondtrekkende religieuze
groepen, zoals de Flagellanten, die de kolonisatie groepsgewijs aanpakten. De
Flagellanten hebben Giethoorn gesticht. (2)
Kerkelijke bezittingen in de Grote Veenpolder van Weststellingwerf
Kloosters en kerken hadden in de middeleeuwen grote hoeveelheden
land in bezit, ook in de Westhoek van Weststellingwerf. Vele veldnamen verwijzen
daarnaar. Zo bleef de naam Munnikenkamp in het dorpsgebied van Spanga lang in
de volksmond voortleven. Mol wijst op een oorkonde uit 1480 waarin deze naam
voorkomt. Het land wordt omschreven als 'ende noch een campken lants, geheiten
die Moniken Camp, gelegen in den kerspell van die Spangen, aen die suutsijde
ende aen die noortsijde naest gelegen Andries Claessens erfgenamen'. (3)
In de Floreencohieren van 1700 wordt gesproken over een
soolstede waartoe de Munninken camp behoorde. 'Halff zaate lants, streckende
uyt de Cuinre. De Munninkencamp'. 'Stuck maeden, de Munnickencamp genaemt'.
Ook in de floreencohieren van 1858 wordt gesproken over de Munnekamp
met aan weerskanten de 'Roomse Armen'. Met de 'Roomse Armen' bedoelde men de
kerk van Kuinre die in Spanga grote hoeveelheden land in bezit had (4)
Uit het voorgaande blijkt, dat de middeleeuwse naam 'Monnikenkamp'
in ieder geval halverwege de negentiende eeuw nog in de volksmond bekend was,
omdat zij nog in de Floreencohieren van 1858 genoemd wordt.
De hierboven genoemde Monikenkamp behoorde tot de resten van
de bezittingen en rechten, die het klooster van het Convent van Schoten in de
omgeving van Slijkenburg bezat. Dit klooster behoorde tot de zogenaamde Duitse
Orde. De Duitse orde was een ridderorde van monniken, een militaire broederschap
die de heidenen bestreden ter bescherming van het christelijk geloof. In Friesland
waren de monniken echter heel wat vredelievender; ze hielden zich hier vooral
met religieuze zaken en landbouw bezig.
Het Convent van Schoten werd dus gesticht door de Duitse Orde
van de Helige Maria van Jeruzalem. Het klooster stond onder de commanderij van
Nes bij Akkrum. Daar werd al voor 1241 een klooster gesticht. Het klooster stond
aan de Tjonger bij de brug ten westen van de weg, die toen ook al op dezelfde
plaats liep en lag dus in een hoek tussen de weg en de Linde en Tjonger, die
vroeger een grote bocht naar het Noord-Westen maakte. Het klooster kon worden
gebouwd, omdat in Friesland veel bezittingen werden geschonken aan de Balije
van Utrecht van de Duitse orde. Het klooster had bezittingen tot in Spanga,
Heerenveen en Brongerga toe. Een gedeelte van het land is ook na de Reformatie
aan de orde gebleven, en nog in de 19e eeuw is er sprake van een commandeur
van Schoten. Wel werd een gedeelte van de bezittingen in de Reformatie door
de Staten van Friesland in beslag genomen. De laatste commandeur was Grootte.
Hij woonde echter in de jaren voor de ontruiming in 1581 al in Leeuwarden, een
bewijs, dat het klooster toen al weinig te betekenen had. De gebouwen werden
door plunderende soldaten vernield, en wat er overbleef werd door de staten
van Friesland genaderd. Het landbezit bleef echter aan de orde, en nog in de
19e eeuw is er sprake van een commandeur van Schoten. Overigens heeft het klooster
veel van plunderingen te lijden gehad. Zo bestormden Friezen van Stellingwerf
het klooster in 1472. De landcommandant verzxoekt dan hen onder interdict te
leggen.(5)
Er zijn vele veldnamen, die aan bezit van kloosters herinneren.
Zo bezaten de Heren van Kuinre 17 hoeven in 'MonikeKuynre', dat in
Weststellingwerf lag. Dit blijkt uit een oorkonde van 17 juli 1331, waarin
Willem III van Holland heer Jan I van Kuinre beleent met een aantal nauwkeurig
omschreven goederen en rechten in Kuinre en omgeving.
De oorkonde is merkwaardig, omdat onduidelijk is op grond
waarvan de leenheer, de graaf van Holland zijn rechten op de goederen kon
laten gelden. De heerlijkheid Kuinre hoorde eigenlijk bij het Oversticht,
waarbij de heer van Kuinre een bisschoppelijk ministeriaal was. De heren van
Kuinre voerden in het grensgebied van het bisdom Utrecht echter een zelfstandige
politiek, waarbij ze verschillende landsheren tegen elkaar uitspeelden en
nu eens met de bisschop, dan weer met de graaf van Holland aanpapten. De belening
door de graaf van Holland moet in dit kader worden gezien. Jan II van Kuinre
noemde zich later heer van Kuinre, Stellingwerf, Schoterwerf en Oosterzee
(6) In de opsomming van de rechten worden de gerechten van 'Kuynre, 'Emlairden'
(Emmeloord) en 'Orc" (Urk) genoemd. Vervolgens: 'Voirt in 't dorp
(Kuinre) toit Espel die zeevond en 't verval van vechtelrie ende van
rove. Item 't gherechte te Vene (Veenhuizen). Item 't gherechte te
Monike Kuynre, dat in Stellinghewerve ghelegen es, ende XVII hoeven
lands in den zelven gherechte. Item dat erve toit Oisterzee, dat men
hiet Penningenhure. Item die grute te Kuynre. Item die berch, die leghet
ten (zuiden) van den dorpe te Kuynre ende hiet die Aldeberch' (7)
Het is niet bekend waar het hierboven genoemde Monike kuynre
precies gelegen heeft. Wellicht gaat het hier om het dorp, dat later Munnekeburen
genoemd wordt. Deze benaming kwam echter ook al in de middeleeuwen voor, zodat
dit niet zeker is. Janse zegt echter eenvoudigweg dat het bij de opsomming
van de rechten gaat om de gerechten van Kuinre, Veenhuizen en Munnekeburen
(8)
In Munnekeburen vinden we nog meer namen, die mogelijk aan
kloosterbezit herinneren zoals het Kloosterland. Dit land lag tussen
het voetpad en de Grintweg. Verder was er in vroeger tijden in dit dorp een
boerderij die 'De Kloosterplaats' heette. Deze boerderij stond aan de
bovenweg.
In de polder Het Ronde Broek vinden we aan de oever
van de Linde een buurtschap die Het Klooster heet. In de eerste helft
van de twintigste eeuw bestond de buurtschap uit twee dicht bij elkaar staande
boerderijen, nu staat er nog maar een boerderij. De boerderij met haar landerijen
ertegenover, aan de andere kant van de Linde, dus in Spanga heeft tot in de
dertiger jaren toebehoord aan de kerk in Steenwijk. Ten oosten van deze boerderij
lag aan de Lindedijk het Karkeweitje. In de mondeling overgeleverde cultuur doen allerlei verklaringen
de ronde over veldnamen, die verwijzen naar kloosterbezit. Zo wordt van de
buurtschap Het Klooster in het Ronde Broek gezegd, dat daar een klooster of
een uithof ervan gestaan zou hebben. Dit werd ook gezegd van het Kloosterland
in Munnekeburen. Verder spreekt men in dit dorp over 'Het stuk met de
steenen'. Dit is een akker aan het Voetpad met erg veel dikke keien. Dit
zouden volgens de overlevering de overblijfselen zijn van een nabij het klooster
gelegen zeer oude markt. Het is alleen duidelijk dat er in dit gedeelte van
Munnekeburen vrij veel huizen dicht bij elkaar gestaan hebben. De enige schriftelijke
bronnen die in de Grote Veenpolder of in Het Rondebroek verwijzen naar een
klooster zijn een oorkonde uit 1245 en een uit 1337, waarin uithoven (grangiae)
van Staveren en Hemelum in Scherpenzeel en de omgeving van Kuinre worden genoemd.
(9) Voorlopig houd ik het erop, dat de veldnamen met 'monnik' of 'klooster'
alleen verwijzen naar het bezit van kloosters.
In het voorgaande werd duidelijk dat naast het klooster
van het Convent van Schoten en de Heren van Kuinre ook de kerken van Steenwijk
en Kuinre land bezaten in de Westhoek van Weststellingwerf. Daar kan nog aan
worden toegevoegd dat ook de kerken van Oldemarkt en Oudetrijne bezittingen
hadden in dit gebied. En verder waren er dan natuurlijk nog de plaatselijke
parochiekerken. We vinden dan ook vele veldnamen met het voor- of achtervoegsel
'kerke'. In Munnekeburen lag het Kerkepad. Dit pad liep van de huidige
Grintweg naar Langelille, langs de zuidkant van de Lijkvaart tot aan
een boerderij tegenover de Tjongerbrug. Waarschijnlijk gingen de bewoners van
Langelille-Noord langs dit pad in Munnekeburen naar de kerk. In Munnekeburen
vinden we ook de Kerkepolder. Deze polder lag tussen de Grintweg en de
Gracht, is verveend en daarna weer ontgonnen. De kerk van Munnekeburen was eigenaar.
Deze kerkepolder kan echter pas in de achttiende of negentiende eeuw zijn ontstaan,
omdat men toen pas met inpolderingen begon. Daaruit blijkt, dat niet alle namen
met het voor-of achtervoegsel 'kerke' oud zijn. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor de Kerkeweg in
Munnekeburen. De Kerkeweg loopt vanaf de kruising met de Grintweg tot aan
de Tjonger bij Langelille. In de negentiende eeuw was het een modderweg. Toen
werd deze weg nog 'Zwarte Dijk' of Zwarte Weg genoemd. De benaming
Zwarte Weg verwijst mogelijk naar het soort veen dat hier werd gevonden. Zwartland
is veengrond, moergrond, stuk niet ontgonnen heide of woeste grond (10) Zwarte
turf: turf uit het zwartveen, goede turf. Het zwartveen of blauwveen zat onder
het grauwveen.
Ook in andere dorpen vindt men veldnamen met 'kerke' erin.
Zo lag in Spanga het Kerkeweer in een hoevestrook die van de Scheene
naar de Linde liep en die eigendom was van de kerk. In Nijetrijne vinden we
verschillende benamingen met het voorvoegsel 'kerke' of 'karke', waarbij dit
voorvoegsel verwijst naar kerkelijk bezit. In de eerste plaats is er een smal
perceel dat 'Karkeland' genoemd werd. Het Karkeland liep van de Pieter
Stuyvesantweg tot aan de Lindedijk. Verder is er de Kerkemate, ook wel
de Mate genoemd. Het land ligt bij de resten van een oudere Lindedijk
die de Dijkstallen genoemd werden.
Vervolgens komt in Nijetrijne de benaming Karkemeenthe
voor. Deze meente lag aan de oostzijde van de Rottige Meenthe. De
karkemeenthe is inmiddels verveend. Oorspronkelijk was het eigendom van de kerk
in Oldetrijne. In Nijetrijne heeft in de middeleeuwen een kerk gestaan, die
in 1750 is afgebroken. We vinden op deze plaats nu nog het kerkhofstuk,
achter een boerderij aan de noordzijde van de padsloot. Op de plaats waar de
kerk stond hebben bewoners in de twintigste eeuw twee waterputten gevonden en
potscherven. Het kerkhof is nu niet meer in het landschap herkenbaar. Het is
in totaal drie keer afgegraven. De eerste keer in 1900, daarna tussen 1945 en
1950. Omstreeks 1982 is het gebied geheel vlak gemaakt en geploegd.
Naast het voorvoegsel 'kerke' verwijzen ook andere namen
naar kerkelijk bezit en activiteiten van parochiekerken. Zo ligt in Spanga Het
Armstok ten oosten van de Spangahoekweg. Het is nu een verveend en niet weer
ontgonnen stuk land. Het weiland werd zo genoemd, omdat het eigendom was van
de diaconie van Scherpenzeel, die met de opbrengsten van het land armen in de
streek ondersteunde.
In Nijetrijne ligt verder een stuk land, dat De Bisschop
heet. Het is onduidelijk, of dit iets met kerkelijk bezit te maken heeft. In de loop van de 14e eeuw werd het bezit van rijke koopliedenfamilies
steeds belangrijker, omdat ze hun geld belegden in landerijen. Tussen 1100
en 1300 is vooral Stavoren belangrijk, tot uiting komende in het landbezit
van de Staverse kooplieden. Hun grondbezit komt naar voren in een brief de
de regters van Stallinga, in de Lemmer en Kuinre op 11 november 1309 schrijven.
Het blijkt, dat de kerk en de gemeente van Urk aan de abt en het convent van
Stavoren toebehoorden en het merendeel van de landerijen aan de burgers van
die stad. Ook uit oorkonden van J. Don blijkt, dat kooplieden veel land in
bezit hadden. Zo zijn er bekende familienamen zoals Wijn, Ketel, Vos, Beenen,
Snoek, Valken, Foppen etc. die blijkens J. Don veel land in bezit hadden.(11)
Op de verdere ontwikkeling van het grondbezit zal in het hoofdstuk over de
16e tot de 19e eeuw verder worden ingegaan.
Piet van der Lende. Laatst gewijzigd 22-05-2011.
Noten
1. O.B.S.U. deel I no 506 blz 452
2. Zie ook Ouwehand 1976
3. Mol 1991 blz 272
4. Mol 1989 blz 102
5. J.J. de Geer tot Oudegein, Archieven van de ridderlijke
duitse orde, balie van Utrecht, 1871 2 dln.
6. Janse 1993, blz 92-93 7. Zie ook Molhuysen 1853, blz 11.
8. Janse 1993, blz 92
9. OBSU II, nr 1045, zie ook Mol 1998
10. Crompvoets 1981blz 164, 173 en 209
11. Zie voor inventarisatie Vos: de Raat Giljam 1980
|