De eerste kolonisatie in de middeleeuwen

vvArcheologische vondsten hebben aangetoond, dat er pas sinds omstreeks 900 sprake is van een meer permanente en uitgebreidere bewoning in de lager gelegen gebieden. Kolonisten vestigden zich in de omgeving van Vollenhove op de hogere keileemgronden en er ontstonden in deze tijd ook nederzettingen bij Steenwijk, Oostwijk en Westwijk. In de buurt van de keileemverhoging waar later Vollenhove op werd gebouwd ontstonden de buurten Barsbeek en De Leeuwte. Dit was het begin van een kolonisatie op grotere schaal. In de 11e eeuw werden grote delen van de hoger gelegen gebieden in de buurt van Steenwijk en Vollenhove ontgonnen. Dan horen we ook voor het eerst van de aktiviteiten van kloosters, zoals van Klarholz en Ruinen, die in het latere land van Vollenhove verschillende bezittingen hadden. In de twaalfde en dertiende eeuw nemen deze en andere kloosters ook de ontginning van de lager gelegen veengebieden ter hand. Verschillende faktoren lijken tot deze explosie in ontginningsaktiviteiten geleid te hebben.

In de eerste plaats waren het juist kloosters die een min of meer planmatige ontginning van de lager gelegen veengebieden mogelijk maakten. Ontginning van de veengebieden werd pas mogelijk door een uitgebreide ontwatering van de moerassen middels het graven van evenwijdige sloten en de kloosters boden het organisatorisch verband voor de opzet hiervan. Het waren vaak priesters of rondtrekkende religieuze groepen, zoals de Flagellanten, die de kolonisatie groepsgewijs aanpakten. De Flagellanten hebben Giethoorn gesticht.

In de tweede plaats was er omstreeks 1100 waarschijnlijk sprake van een toenemende bevolkingsdruk omdat de akkers op de hoger gelegen, reeds ontgonnen gronden uitgeput raakten en omdat dichter langs de kust grote hoeveelheden kultuurgrond door overstromingen verloren gingen. (Dus in het Terpengebied en het gebied van de huidige Noord Oost Polder) De boeren die hier woonden zullen naar nog niet ontgonnen veengronden zijn getrokken. Grootgrondbezitters zoals de bisschop hebben dit koloniseren van nieuwe gebieden ook bevorderd, omdat ze belang hadden bij nieuwe inkomsten en belastingen. Er zijn vele oorkonden waaruit blijkt, dat zij gretig grond ter kolonisatie uitgaven.

Kolonisatie in 1165

Een van de eerste schriftelijke bronnen die melding maakt van veldnamen in Zuid-Oost Friesland is een veel bediscussieerde oorkonde uit 1165. Bisschop Godfried van Utrecht gaf in deze oorkonde een groep Friezen uit 'Lammerbrucke' toestemming land in cultuur te brengen dat lag tussen 'Rutherikesdole' en 'Wibernessate' en tussen 'Antiquam Lennam' en 'Kunren'. (1) De oorkonde past in een reeks van oorkonden, die van de tiende tot de twaalfde eeuw voor het eerst melding maken van het gebied, waartoe ook Zuidoost Friesland en de streek rond Kuinre behoorden. De oudste oorkonde in dit opzicht is er een uit 944. Koning Otto I verbiedt in dat jaar om in de 'pagus forestensis' in het graafschap van Everhard te jagen zonder verlof van de bisschop van Utrecht en hij beveelt de wildban van de Utrechtse kerk te handhaven. Met de 'pagus forestensis' wordt een bos bij 'Fulnaho' bedoeld, waarschijnlijk Vollenhove. (2)

Zoals uit de oorkonde van 1165 blijkt gaf de bisschop woeste gronden uit aan kolonisten die hiervoor een tins, een soort grondbelasting moesten betalen. We vinden deze tins voor het eerst in deze oorkonde. Voor iedere tien roeden in cultuur gebrachte grond moesten de kolonisten ieder jaar op Sint Maarten een penning als tiende betalen.

In de oorkonde komen de namen 'Rutheriksdole' en 'Wibernessate' voor. Het woord Dole kan verschillende betekenissen hebben. Het kan gewoon sloot betekenen, maar ook grenspaal. (3) Rutherik lijkt een persoonsnaam te zijn. Dus: de sloot of de grenspaal van of bij Rutherik. Verschillende historici hebben zich bezig gehouden met de vraag, waar 'Rutherikessdole' en 'Wibernessate' precies lagen. Er zijn vele artikelen over deze kwestie verschenen. Een definitief antwoord heeft het onderzoek echter niet opgeleverd. Het gaat om kolonisatie in de buurt van Kuinre of van Olde- en Nijelamer. (4) Bij Wibernessate gaat het mogelijk om het dorp Wiberburen ten noorden van Kuinre. Door overstromingen in later eeuwen is dit dorp verdwenen. De historicus Middendorp heeft enige tijd geleden een nieuw voorstel gedaan. Hij zegt dat het gaat om kolonisatie bij Scherpenzeel en Spanga. (5)

We vinden in de oorkonde van 1165 ook de namen van twee belangrijke riviertjes in het gebied, namelijk de Linde of Lende (Lennam) en de Kuinder (Kunren).

Piet van der Lende. Laatst gewijzigd 22-05-2011.

Noten

1. Terram que est inter Rutherikesdole et Wibernessate et inter Lennam antiquam et Kunren. (O.B.S.U deel I no 444 blz 396/397).

2. O.B.S.U deel I no 107 blz 112/113

3. Beetstra 1987 blz 40- toe dolen, bij de grenspalen

4. Zie voor de discussie over de oorkonden:

Dr. W.J. Formsma, Friese kolonisatie te Kuinre in de 12e eeuw. Saxo Frisia, 2e jrg nr 6 1940 blz 81-85.

M. Hartgerink-Koopmans, De stichting van Kuinre?. Saxo-Frisia, 3e jrg nr 3 blz 49-51 en blz 78-80

Dr. W.J. Formsma, Nogmaals de kolonisatie van Kuinre. Saxo Frisia. Zie ook M.P. van Buytenen, Langs de Heiligenweg blz 116 en I.H. Gosses, de organisatie van bestuur en rechtspraak in het landschap Drente. Groningen 1941.

5. Middendorp 1985 blz 19-22