Burenhulp en rechtssystemen in de middeleeuwse Stellingwerven

De organisatie van de burenhulp speelde tot het einde van de 19de eeuw een rol in de productie van goederen en diensten. In principe was het zo, dat alle bewoners van een bepaalde buurtschap deel uitmaakten van een stelsel van mondeling overgeleverde verplichtingen en gewoonten, waarbij men elkaar in tijden van nood moest helpen. De buren waren bij geboorte, overlijden, ziekte en rampen zoals overstromingen en oor­logen sterk op elkaar aangewezen, want er was geen verzorgingsstaat zoals in onze tijd. Wanneer de samenwerking tussen meerdere personen de opbrengst ten goede kwam, hielpen de buren elkaar in de zomer bij het oogsten van de gewassen.

Er zijn aanwijzingen dat in de Stellingwerven de organisatie van de burenhulp was verbonden met de inrichting van de streekdorpen, waarvan Bouwer de ontstaansgeschiedenis en de verschillende typen heeft beschreven.[1] De streekdorpen die in de 12de en 13de eeuw ontstonden, waren weer onderverdeeld in een aantal buurten die bestonden uit groepjes dicht bij elkaar staande huizen en boerderijen. De bewoners van deze groepjes huizen en boerderijen maakten mondelinge afspraken over wederzijdse hulp. Soms ontstonden groepjes huizen in de buurt van een sluis of een café. Ook Slijkenburg en Schoterzijl zijn ontstaan bij een sluis.[2] In het dorpsgebied van Spanga waren er naast Slijkenburg nog de buurten Oude Linde, Blauwhof, Voetpad, Nieuweweg en het buurtje rond café De Veehandel, waar aan het eind van de 19de eeuw ook een zuivelfabriek heeft gestaan. In Spanga vinden we verder de Zeuvenbuurt. De Zeven­buurt of Zeuven­buurt is een buurtnaam voor enkele huizen die aan weerszijden van de Spangahoekweg staan, in de buurt van de Spangabrug over de Scheene. Men veronderstelt dat de naam is ontstaan doordat er oorspronkelijk zeven huizen aan weerszijden van de weg stonden. We vinden de naam Zeven­buurt echter ook in het Echtener veld aan de westzijde van de Tjonger, waar nabijgelegen land de Lange Zeven wordt genoemd. Het kan dus ook zijn dat de buurt genoemd werd naar een nabij gelegen stuk land dat bijvoorbeeld zeven mad was. De naam Zeuvenbuurt in Spanga is al oud. We vinden de naam in ieder geval al op een kaart van Petrus Schenck uit 1706.[3]

Enkele buurten, zoals rond de bekende boerderij de Blauwhof, zijn nagenoeg geheel verdwenen. Toch had men tot in de jaren dertig van de 20ste eeuw ook in dit buurtje een eigen begrafenisvereniging. In iedere buurt maakte men afspraken over onderlinge hulp. De regels van de burenhulp werden soms vastgelegd in meer formeel-juridische organisatie- en bestuursvormen. De verdeling of het gebruik van land, de vertegenwoordiging van de dorpgemeenschap naar buiten en de relaties met hogere bestuursvormen werden dan vastgelegd in reglementen. Een voorbeeld van een begrafenisreglement dat opgesteld was door de buren in Slijkenburg, heb ik gepubliceerd in de Stelling van juli 1995.[4] Van het begrafenisreglement dat in Slijkenburg goldt is een tekst bewaard gebleven. Naast de begrafenis- vereniging van de buren rond de Blauwhof en in Slijkenburg, bestonden ook in andere dorpen burenhulpregels vastgelegd in formele juridische systemen. Munnekeburen had een buurtvereniging met een reglement, dat van traditioneel overgeleverde buurrechtregels is afgeleid. Ook in Oosterzee zouden "marke-achtige" toestanden zijn voorgekomen. Verder is er bijvoorbeeld in De Lemmer een buurreglement, dat omstreeks 1800 werd opgesteld. Maar ook voorbeeld Ter Idzard. In Ter Idzard hanteerden de boeren tot in onze tijd een soort weidereglement, waarin het gebruik van verschillende gemeenschappelijke weidegronden werd geregeld door een zogenaamde scharrerechter. Ook in Oude Horne moet zo'n scharrerechter geweest zijn.

In sommige veldnamen is wel iets terug te vinden van de onderlinge hulpsystemen bij productie van landbouwgewassen, onderhoud van dijken of andere gemeenschapsvoorzieningen. Zo noemt men in de Floreencohieren van het dorp Spanga het Scholeland. Brouwer noemt de Skoeleakker, tussen het Voetpad en de Scheene, en de Schoele­kampe, tussen Voetpad en Spangahoekwegweg. Deze naam verwijst naar een schoolfonds dat al enkele eeuwen oud moet zijn. Het Schole­land was in het bezit van dit fonds, en de opbrengst van het land werd in eerste instantie gebruikt voor de kosten van een lagere school te Slijkenburg, die in de loop van de 20ste eeuw werd opgeheven omdat er een nieuwe school in Scherpenzeel werd gebouwd. Toen de kosten van het onder­wijs door de overheid werden overgenomen, bleef het fonds bestaan. Men bleef allerlei projecten in het belang van het dorp Spanga financieren. Zo droeg men bij aan het onderhoud van het kerkhof en aan de aanleg van straatverlichting in Slijkenburg. De administratie wordt bijgehouden door twee schoolvoogden. De boeren die uit hun midden de voogden kiezen, worden 'floreen­plichtig' genoemd, wat herinnert aan de floreenbe­lasting die in de 19de eeuw werd afgeschaft. De burgemeester roept de 'floreenplichtige' boeren jaarlijks op voor het goedkeuren van de rekening van het schoolfonds en het benoemen van de school­voogden. Het aantal boeren dat aan deze vergadering deelneemt bedraagt nooit meer dan vijf of zes. Het groepje vult zichzelf aan met nieuwe leden en deze worden bij acclamatie benoemd. Het is mogelijk dat dit Schoolfonds is gebaseerd op een voormalige kerkelijke fundatie van de katholieke kerk in de middeleeuwen, bijvoorbeeld een vicarie of officie. Zie voor een beschouwing daarover de behandeling van het kerkelijk bestuur van de katholieke kerk in de middeleeuwen. Het schoolfonds bestaat nog steeds. Zie voor een verslag van de vergadering in 2012 de website van de gemeente Weststellingwerf. In dit verslag wordt naar voren gebracht dat het schoolfonds zou bestaan sinds 1511. Het schoolfonds wordt gevoed door de rente en de opbrengst van de verpacht van ongeveer drie hectare land. In het schoolfonds zit ruim € 10.000,-.

Bestuurssysteem gebaseerd op burenhulp

In de Middeleeuwen bestonden er al juridische systemen, met regels, waarin een gedeelte van de onderlinge relaties tussen de buren was geregeld. Dat was nodig omdat in het Friese Friesland en ook in de Stellingwerven vanaf de 13de eeuw geen centraal gezag meer bestond, en het buurrecht van de verschillende dorpen en grietenijen steeds meer betekenis kreeg.

Men hoort in de 13 eeuw voor het eerst van de "grietman" spreken. Het woord grietman komt van "greta" dat groeten betekent, in de zin van aanspreken in rechten, opeisen. De grietman was in het rechterlijk systeem in oorsprong de aanklager en hij komt als zodanig in de plaats van functionarissen uit een ouder rechtssysteem, de zogemaande skelta. Later doet de grietman echter ook mee aan het opstellen van vonnissen en werd hij rechter naast de reeds bestaande. Er ontstond zo een rechtsprekend college dat uit drie of vier personen bestond en waarvan de grietman de leiding had. Het rechterlijk kollege vertegenwoordigde de grietenij ook naar buiten toe bij het oplossen van geschillen met andere landstreken en bij het sluiten van verdragen. De grietman verenigde vele functies in zich; naast het leiden van rechtszittingen en de functie van "amabassadeur" zorgde hij ervoor, dat vonnissen werden uitgevoerd, hij zorgde voor verdediging van de landstreek en hield toezicht op waterstaatkundige werken.

Voor de organisatie van het bestuur waren in de Middeleeuwen van belang de stemdragende, behuisde stukken land, ook wel 'sool­stede' genoemd. Van der Molen spreekt over 'principaele stelle'. Een stelle was in de Friese Wouden een woonhuis van een stelling, een bewoner van een stemdragende hoeve. Ook verstond men onder stelle wel een stuk land of 'hornleger' waarop geen huis meer stond, maar waarop nog wel stemrecht rustte.[5] Toen later een heel andere staatkundige situatie was ontstaan, bleef men de oorspronkelijke stemdragende hoeven nog wel onderscheiden van andere huizen, bijvoorbeeld in het register van aanbreng. Dit was ook in Spanga het geval. Hier verkoopt de familie Borneman in mei 1798 land dat wordt omschreven als: 'Zekere Huisinge, Schuure, en horn­leger Cum Annexis, staande en geleegen te Spanga, en aldaar ten Cohiere bekend met no 10. met hierbij drie Campjes en twee een tweede akker weideland gelegen in no. 8, 9 en 10 aldaar, stre­ckende uit de sloot aan de zuidkant de weg tot Noordwaarts in de Scheene, (exempt nogtans de tent of huisinge sampt hovinge en brink, zoo als in zijn beslotinge is geleegen:) hebbende ten oosten I. Ripser­veld Cum Suc. en ten westen de kerke, bezwaart met drie flor­een, en op no. 10 met drie floreen en met menninge en drift van de tent of huisinge als hier bovenge­noemd tot op de Weg- wordende dit alles gebruikt door Jochem Jelles zijnde op Petri en maij 1798 vrij van huur-'[6]

Naarding merkt op dat er in de 17de en 18de eeuw een aanzienlijke betekenis­verschuiving heeft plaatsgevonden, waarbij de termen brink en hornleger tezamen voorkomen en alleen nog maar de betekenis hebben van erf rond een boerderij.[7] In boven­staande koop­brief worden beide termen brink en hornleger ook genoemd, maar de termen lijken betrekking te hebben op verschillende boerenerven. Ook in bovenstaande koopbrief is het echter de vraag of de term hornleger meer is dan een aandui­ding van het boerenerf.

Rouleringssysteem

In de 14de en 15de eeuw werden de grietman en de rechters in Friesland automatisch voor een jaar benoemd volgens een rouleringssysteem, de '­rechtsomgang', wat inhield dat ieder jaar in vaste volgorde een andere stemdragende hoeve een rechter moest leveren. Men onderscheidde bij boerenhoeven twee soorten: die waarover het recht omging en de andere. De eigenaars van de eerste categorie boerderijen konden wanneer ze aan de beurt waren rechter of grietman worden, de andere niet. Al konden de boerderijen waarover het recht niet omging toch wel stemrecht hebben. Soms overlegden de rechters met de 'meene meente', de totaliteit van stemhebbenden in een bepaald rechts­gebied. In de loop van de 13de eeuw was dit rechtsgebied gaan samenvallen met de grietenijen. De meente benoemde, koos, sloot overeenkomsten met andere rechts­gebieden. De benaming meente - verwant aan 'gemeenschappelijk', 'gemeente' - werd ook gebruikt als aanduiding van de gemeenschappelijk gebruikte weidegronden en heidevelden. Voor het gebruik bevatte het buurrecht allerlei regels.

In Utingeradeel en Schoterland blijkt, dat in het systeem van de rechtsomgang de grietenij in drieen werd verdeeld; de drie zogenaamde kwartieren of trimdelen. Ieder kwartier leverde dan volgens de rechtsomgang telkens een rechter. In de 16e eeuw kan men in Schoterland onderscheiden het westerkwartier met Rottum, en het middelkwartier waar Schoten, Brongerga, Mildam en katlijk toe behoorden. De rest van de grietenij behoorde tot het oosterkwartier. De grietman en zijn rechters uit de verschillende kwartieren vormden nu het grietenijgerecht, en vertegenwoordigden de "Meene Meente" naar buiten.

In de middeleeuwse bestuursstructuur had niet iedereen wat te vertellen. Het principe van gelijke rechten voor allen (bijvoorbeeld algemeen kiesrecht en gelijke rechten voor mannen en vrouwen) gold nog lang niet. In sommige grietenijen was het aantal boerenhoeven waarover het recht omging nog niet de helft van het totaal. Alleen grondeigenaren mochten stem­men, d.w.z. de eigenaren van een hoeve of sate, ook wel genoemd 'het behuisde bouwland'.

De Stellingwerven

Hoe was in de 14de en 15de eeuw nu het bestuur in de Stellingwerven geregeld? Hierover is slechts in beperkte mate iets bekend. We moeten het doen met fragmentarische gegevens, en met oorkonden, waaruit soms ook iets over de organisatie van het bestuur blijkt. Oosterwijk veronderstelt dat er een grote overeenkomst bestond tussen het hierboven beschreven rechts­systeem in Friese grietneijen en het systeem in de Stellingwerven. Hier zien we in de 14de eeuw de 'stelling' naar voren komen. Ook in andere rechtsgebieden kwam deze naam wel voor. Dat blijkt bijvoorbeeld uit een oorkonde uit 1313 uit Opsterland, waarin de mederechters 'stallingen' worden genoemd. In de omgeving van Groningen vinden we de aanduiding 'stelling' ook. De stellingen hadden vele functies; uit 14de eeuwse oorkonden blijkt dat zij verdragen sloten met adellijke personen en kerke­lijke hoogwaardigheidsbekleders of bestuurders van steden, overlegden met vertegenwoordigers van naburige dorpen en streken en regelend optraden bij conflicten tussen dorpsbewoners.

Bestuur en rechtspraak werden in de Middeleeuwen in de Stellingwerven mogelijk uitgevoerd door drie stellingen. Er wordt in sommige oorkonden ook gesproken over een grietman. Mogelijkerwijs werden ook in deze landstreek de stellingen op grond van omgang benoemd door de vertegenwoordigers van de 'stellen' of 'staten', d.w.z. de hoeven waaraan het stem­recht was verbonden. In Weststellingwerf was er na 1580 nog een overblijfsel van het hierboven beschreven rechtssysteem. De gebieden ten noorden en ten zuiden van de Linde waren kennelijk verschillende rechtsgebieden[8], want men mocht niemand aan de andere zijde van de rivier 'te rechte beroepen'. Dat wil zeggen: bewoners ten noorden van de Linde moesten in Wolvega worden berecht en bewoners ten zuiden van de rivier in De Blesse. Er zijn aanwijzingen, dat het westen van Weststellingwerf een derde rechtsgebied vormde, waarbij er in Spanga een rechtbank was gevestigd. In 1461 is sprake van het 'gericht Spange' en in 1513 wordt gesproken over Pieter Pyers, stellingk in der Spanghe. Gerichtsluden zijn dan Cleys IJs­brants en Derck IJsbrants.

In 1519 oorkondt Bene Johanzs, stelling in de Spange, dat Vrouke Peter Jansz. weduwe met Claas Peters haar zoon en momber heeft verkocht aan Elysabeth van den Vene 15 gouden rijnsguldens per jaar uit hun derde deel van een sate land met huis en hof, gelegen in de Nije Spange. 'Oorkondsluden' zijn hier Vrancke Hendriksz en Heero Martensz. In 1544 wordt weer gesproken over het 'gericht Spange', en dan over de stelling Anders Jansz. Getuigen zijn dan Jannes Berentsz en Cleys Jan Albertsz.[9]

Resten van oude bestuursvormen uit de Middeleeuwen leiden een taai leven; nog tot het einde van de 18de eeuw wordt gesproken over stellingen, hoewel die in die tijd een geheel andere functie hebben gehad en functioneerden in een heel ander bestuurssysteem dan in de Middeleeuwen. Een van de ons bekend geworden stellingen is Jan Willems, die blijkens een grafsteen op het kerkhof van Spanga in 1627 is overleden.[10] In de stemcohieren van 1698 vinden we Machiel Gerbrants als stelling vermeld. Hij is dan gebruiker van de no.'s 31, 32 en 9. Bij no. 31 wordt gezegd dat Machiel Gerbrants stelling is.[11] In 1714 vervult hij die functie nog steeds. Een van z'n opvolgers is omstreeks 1776 Jan Popkes, die ook in een van de gebrandschilderde ramen van de hervormde kerk van Scherpenzeel staat vermeld.[12] Deze Jan Popkes maakte nog steeds een duidelijk onderscheid tussen zijn verschillende functies: 'bijzitter van Stellingwerfwesteinde, dorpregter van Spangen, ontvanger van Spangen, Scherpenzeel en Munnekeburen'. Andere dorpsrechters uit Spanga die in archieven genoemd worden zijn Klaas Geerts, Pieter Peters en Jan Claassen.

De stemdragende hoeven waren niet alleen van belang voor het aanwijzen van vertegenwoordigers van de bevolking en het regelend optreden bij zakelijke kontakten tussen buurtbewoners. En het optreden als rechter. De eigenaren van de stemdragende hoeven hadden allerlei rechten en plichten die ten dele aan de breedte van de hoeve stroken gebonden waren.

1) Het kerkelijk stemrecht of collatierecht.( In het middeleeuws kerkelijk recht gold als regel, dat iemand die een kerk stichtte of zorgde voor het onderhoud en voor de kosten van de eredienst, daardoor het "jus patronatus" of patronaatsrecht verkreeg. De bewoner of bezitter van de soolstede of hornleger had misschien dit patronaatsrecht. Tot dit recht behoorde oa het collatierecht. Dwz het recht om iemand voor het ambt van pastoor voor te dragen, waarna deze door de bisschop werd benoemd. Het recht is een bron van strijd geweest. Pastoors die in de middeleeuwen in de ban werden gedaan. Uit de strijd om de pastoorsbenoemingen kan men afleiden, dat het vooral de partikuliere grootgrondbezitters waren, die zich hebben verzet. Het collatierecht was in strijd met de beginselen van de Reformatie maar is door de toenmalige overheid gehandhaafd, het werd pas in 1922 geheel afgeschaft.

2) Plicht tot het betalen van tienden, kerkelijke lasten en andere bijdragen, ten dele omgeslagen over iedere hoeve naar de breedte ervan. (Dit blijkt oa uit de oorkonde, die bij het item over de oorspronkelijke kolonisatie ter sprake kwam en die ging over de vestiging van boeren in 1165.

3) De plicht tot het gezamenlijk onderhoud van wegen, sloten e.d naar de hoevebreedte langs de weg. Zo was er in Noordwolde een stuk bouwland bezwaart met het onderhoud van de Heerenweg, "so breed deese ackers". Soms waren de buren, dwz de bewoners van de stemdragende hoeven, ook wel verplicht wegen te onderhouden, die niet in het dorpsgebied lagen maar waarvan de goede bruikbaarheid wel van belang voor de buren was. De Blesweg van Steenwijk naar Wolvega werd in de 18 e en 19e eeuw onderhouden door boeren uit naburige dorpen. De verplichting tot het onderhoud van wegen en sloten in de eigen hoevestrook bestond ook in Spanga nog in de 18e eeuw. "...onder conditie, dat het onderhoud van gemelde end Heerenweg waarmede mijne 3 1/4 voorsz is beswaart altoos tot laste van voorsz Stijtje Klaassen zal zijn". Voor het onderhoud van weerdijken, sloten en rivierdijken werden vaak waterschappen opgericht. Ook in Spanga bestond zo'n waterschap, het waterschap "de oude Linde". Wanneer dit waterschap precies is opgericht is onbekend.

4) Recht op het "inscharen" van vee in de gemene weiden. We hebben in het begin al gezien, dat er tot in onze tijd een weidereglement met een scharrerechter in sommige dorpen bestond. Inscharen betekende: het laten grazen van het vee in de gemeenschappelijke weiden. Dit recht van de buren werd het "scharrerecht" genoemd. Het scharrerecht van de doorgaande hoeven werd bepaald door de hoevebreedte, die daarmee functioneerde als "waardeel" zoals die ook in de markeorganisatie voorkwam. De hoevebreedte bepaalde oorspronkelijk hoeveel vee men mocht inscharen. Er bestaat dus een relatie tussen de hoevebreedte en het weiderecht. Voor het oplossen van eventuele konflikten bij het gemeenschappelijk weiden werden dus scharremeesters of scharrerechters benoemd. Men had bijvoorbeeld in Oudehaske een scharrerechter en de boeren van Ter Idzard hadden een weidereglement dat door hen tezamen was opgesteld.

Het hierboven beschreven rechtssysteem is sterk generaliserend en er bestaat veel onduidelijkheid over de feitelijke vorm en de inhoud van het bestuurssysteem. Dat het systeem in de Stellingwerven sterk zou gelijken op dat in andere delen van Friesland is m.i. voor een gedeelte op onbewezen veronderstellingen gebaseerd. Bovendien is het hachelijk om oorkonden uit bij­voor­beeld het begin van de 14de eeuw te vergelijken met oorkon­den honderd of meer jaren later; bij het in een bepaalde mate ontbre­ken van een sterk centraal gezag zullen ook in de deels monde­ling overgeleverde tradities veranderingen hebben plaatsgevonden, wanneer men bijvoorbeeld met nieuwe economische of sociale en politieke ontwikkelingen werd geconfronteerd.

De geschiedenis van de rechtspraak in Friesland (site van de rechtbank in Leeuwarden)

Piet van der Lende. Laatst gewijzigd 14-06-2012.-

-------------------------------------------------------------------------------

[1]. Bouwer 1989

[2]. De geschiedenis van deze sluis is beschreven in Middendorp 1985, blz. 23 e.v.

[3]. Petrus Schenck, Kaart van de provincie Friesland verdeeld in grietenijen. 1706

[4]. Van der Lende 1995

[5]. Molen 1958 , blz. 54 en 55

[6]. Zie Koopakte 7

[7]. Naarding 1957 , blz. 42

[8]. Oosterwijk 1952, blz. 22

[9]. Zie voor oorkonden: Don 1966

[10]. Koopmans

[11]. Stemcohieren van van Scherpenzeel, Spanga etc. van 1640 en 1698. Zie voor een uitleg over deze stemcohieren en de bron: Mol 1989 blz 16/17 en blz 33 onder SC pr

[12]. Koopmans 1979