Geschiedenis van de Stellingwerven en Noordwest Overijssel (Steenwijkerland)

Historische feiten, wetenswaardigheden en analyses over de vroegste tijden tot heden



De slag van Baduhenna

In 28 na Chr. zijn de Friezen in opstand gekomen tegen de Romeinen nadat ene Olennius, de nieuwe landvoogd, de belastingen drastisch had verhoogd en onlusten met als doel de belastingen verlaagd te krijgen niet hielpen. De oorspronkelijke belasting was ingevoerd door Drusus, die bepaalde dat de Frisii ossehuiden moesten leveren die militaire doeleinden zouden dienen. Tacitus beweert dat het een beperkte belasting was, afgestemd op de beperkte bestaansmiddelen van de Frisii. (1) Er werden geen afspraken gemaakt over de grootte en de dikte van de ossehuiden. (2) Maar toen bepaalde Centurion Olennius, die was aangewezen om over de Frisii te regeren, dat de huiden van wilde stieren of oerossen de standaard moesten zijn waaraan de ossehuiden moesten voldoen. Tacitus zegt dat dit voor veel naties een te grote opgave zou zijn, maar zeker voor de Germanen waaraan de belasting werd opgelegd. Volgens Tacitus leefden in hun wouden en moerassen hele grote beesten, maar het stalvee dat zij in de landbouw gebruikten was kleiner dan gemiddeld. Om aan de betaling van de belasting te voldoen zouden de Frisii eerst hun kudden, daarna hun land en tenslotte hun vrouwen en kinderen in slavernij hebben verkocht. Het kan ook zijn dat de Romeinen en aan hen geallieerde Germaanse groepen de bezittingen in beslag namen. Er kwamen onlusten en protesten tegen de hoge belasting, maar dat leidde tot niets. Daarop werden de soldaten die de belastingen moesten innen gevangen genomen en opgehangen. Om niet in handen van de Frisii te vallen vluchtte Olennius naar het fort Flevum, waar een niet te veronachtzamen legermacht van Romeinen en met hen geallieerden toezicht hield op de kust. De Frisii brachten een legermacht op de been en vielen het castellum Flevum van de Romeinen bij Velzen aan. De zich verdedigende Romeinen wisten echter stand te houden. De Frisii trokken zich terug om hun bezittingen te verdedigen. De gebeurtenissen kwamen Lucius Apronius, propraetor van Neder Germanie, ter ore en hij liet versterkingen komen, bestaande uit soldaten van een legioen en infanterie en cavalerie. Zij gingen over de Rijn naar het fort Flevum. Daarop begon Apronius met zijn manschappen het fort te versterken en werden in de buurt bruggen en nieuwe wegen aangelegd voor de passage van zijn zwaar bewapende troepen. Ondertussen gaf hij opdracht aan delen van zijn troepen, met name de cavalerie van de 'Canninefatem', dus de Kaninnefaten, tezamen met de Germaanse infanterie die de Romeinen steunden om de aanval op de Frisii in te zetten. De Romeinen maakten de fout dat ze eerst in fasen de lichte cavalerie naar het slagveld zonden, die werden verslagen en dat toen uiteindelijk de hele cavalerie in actie kwam, men in paniek raakte tussen de vluchtende soldaten en andere mensen. Apronius gaf opdracht aan Cethegus Labeo, de commandant van het vijfde legioen, met zijn troepen de aanval te kiezen. Zij konden de troepen die al in gevecht waren redden, waaronder delen van de cavalerie. Hoewel vele hoge functionarissen waren gesneuveld, kwam Labeo er niet toe de doden te begraven. Deserteurs zouden daarna bevestigd hebben dat de volgende dag in het woud van Baduhenna de slag werd voortgezet en dat 900 soldaten aan de kant van de Romeinen de dood vonden. Daarnaast sneuvelden 400 soldaten, die een huis bezet hadden van een man met de naam Cruptorix, en die de Romeinen gediend had. Zij kwamen om omdat men onderling vreesde dat er verraad in het spel was en men begon elkaar uit te moorden. Waarschijnlijk moeten we dit zo interpreteren, dat delen van de Frisii of andere Germaanse groepen de kant van de Romeinen kozen (we zien dat bij de samenstelling van het Romeinse leger) en dat anderen tegen de Romeinen in opstand kwamen. Het is dus waarschijnlijk een onderlinge slachtpartij geweest van Germanen die voor of tegen de Romeinen waren. Tacitus zegt dat de opstandige Friezen beroemd werden in Germanie, maar dat de Romeinse keizer Tiberius de nederlaag geheim hield, omdat hij niemand anders op oorlogspad wilde sturen. De Frisii hadden dus grote verliezen toegebracht aan de Romeinen. In 47 na Chr. vestigde Corbulo opnieuw het Romeins gezag, maar keizer Claudius, die keizer Tiberius was opgevolgd besloot dat Corbulo zich achter de Rijn moest terugtrekken. De expedities ten noorden ervan kostten veel geld en leverden weinig op door het hardnekkige verzet van de lokale bevolking.

(1) Zie ook: wikipedia. De term 'Friezen' moet als verzamelnaam van de bewoners ten noord-westen van de Rijn worden opgevat, waarbij daar verschillende groepen en stammen in cultuur en herkomst konden verschillen. We hoeven de met deze verzamelterm term aangeduide mensen niet te zien als de voorvaders van de bewoners van de huidige als 'Friezen' aangeduide bevolkingsgroep. De Frisii worden door Tacitus omschreven als 'een natie boven de Rijn'. (Tacitus, Annales IV, 72.)

(2). Zie het relaas van Tacitus, Annales, IV, 72,73 en 74. Het bovenstaande relaas van de gebeurtenissen is gebaseerd op onderstaande Engelse vertaling van de tekst, maar ik kan niet instaan voor de juistheid ervan. Braakman bijvoorbeeld geeft op belangrijke onderdelen in het verloop van de gebeurtenissen een heel andere interpretatie en ook de interpretatie van Wikipedia vertoont herformuleringen en afwijkingen. (Zie: W.A. Braakman. Baduhenna, godin van het slagveld. In: Westerheem, tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Westelijk nederland, vol. 50 (2001). Afl. 1 (feb), pag. 2-12. ) Men kan het artikel hier vinden. Er is ook een Nederlandse vertaling van Ben Bijnsdorp.

Vertaling van Ben Bijnsdorp

Hoofdstuk 72
4.72.1. Eodem anno Frisii, transrhenanus populus, pacem exuere, nostra magis avaritia quam obsequii impatientes. Tributum iis Drusus iusserat modicum pro angustia rerum, ut in usus militaris coria boum penderent, non intenta cuiusquam cura quae firmitudo, quae mensura, donec Olennius e primipilaribus regendis Frisiis impositus terga urorum delegit quorum ad formam acciperentur.

4.72.1. In hetzelfde jaar zijn de Friezen, een volk aan de overkant van de Rijn, in opstand gekomen, meer als gevolg van onze eigen inhaligheid dan uit misnoegen over hun onderwerping. Drusus had hen een matige belasting opgedragen met het oog op hun beperkte middelen, namelijk om voor militair gebruik runderhuiden in te brengen, zonder dat iemand zich er ooit druk om had gemaakt welke kwaliteit en welke afmeting zij moesten hebben, totdat Olennius, een van de primipili, aangesteld om de Friezen te regeren, huiden van oerossen uitkoos, naar het formaat waarvan hij ze wenste te ontvangen.

4.72.2. Id aliis quoque nationibus arduum apud Germanos difficilius tolerabatur, quis ingentium beluarum feraces saltus, modica domi armenta sunt. Ac primo boves ipsos, mox agros, postremo corpora coniugum aut liberorum servitio tradebant.

4.72.2. Deze belasting, ook voor andere volken al een zware opgave, werd bij de Germanen des te moeilijker verdragen omdat zij wel wouden hebben, rijk aan kolossale wilde dieren, maar stalvee van slechts bescheiden omvang. En aanvankelijk leverden zij de runderen zelf in, daarna hun akkers, tenslotte stonden zij hun vrouwen of kinderen als slaven af.

4.72.3. Hinc ira et questus et postquam non subveniebatur remedium ex bello. Rapti qui tributo aderant milites et patibulo adfixi: Olennius infensos fuga praevenit receptus castello cui nomen Flevum; et haud spernenda illic civium sociorumque manus litora Oceani praesidebat.

4.72.3. Hieruit kwam wrok voort en geklaag en toen er geen verlichting kwam probeerden ze een oplossing te forceren door middel van oorlog. De soldaten die voor de inning van de belasting aanwezig waren werden gegrepen en aan de galg geknoopt: Olennius wist door een vlucht zijn vijanden te vlug af te zijn en trok zich terug in een versterking dat de naam 'Flevum' droeg. Daar bewaakte een niet onaanzienlijke menigte burgers en bondgenoten de kust van de Oceaan.

Caput LXXIII Hoofdstuk 73
4.73.1. Quod ubi L. Apronio inferioris Germaniae pro praetore cognitum, vexilla legionum e superiore provincia peditumque et equitum auxiliarium delectos accivit ac simul utrumque exercitum Rheno devectum Frisiis intulit, soluto iam castelli obsidio et ad sua tutanda degressis rebellibus. Igitur proxima aestuaria aggeribus et pontibus traducendo graviori agmini firmat.

4.73.1. Zodra dit bij Lucius Apronius, de pro-praetor van Beneden-Germanië, bekend was geworden, ontbood hij de eenheden van de legioenen uit de Boven-Provincie alsmede uitgelezen infanterie en cavalerie van de hulptroepen en voerde beide legereenheden de Rijn af naar de Friezen. Het beleg van het fort was toen al opgeheven en de opstandelingen waren weggetrokken om hun eigendommen te verdedigen. Derhalve verstevigde hij de moerassen in de buurt met dijken en veenbruggen om daar de zwaardere legertros overheen te voeren.

4.73.2. Atque interim repertis vadis alam Canninefatem et quod peditum Germanorum inter nostros merebat circumgredi terga hostium iubet, qui iam acie compositi pellunt turmas socialis equitesque legionum subsidio missos. Tum tres leves cohortes ac rursum duae, dein tempore interiecto alarius eques immissus: satis validi si simul incubuissent, per intervallum adventantes neque constantiam addiderant turbatis et pavore fugientium auferebantur.

4.73.2. En na intussen doorwaadbare plaatsen gevonden te hebben gaf hij een ruiterafdeling van de Canninefaten en wat er aan Germaanse ruiters tussen de onzen diende de opdracht om met een omtrekkende beweging in de rug te komen van de vijanden, die, al voor een veldslg opgesteld, de cavalarie van de bondgenoten en de te hulp gezonden ruiterij van de legioenen onder zware druk zetten. Toen zijn drie lichtgewapende cohorten en daarna weer twee en, nadat er vervolgens enige tijd tussen verlopen was, de ruiterij van de bondgenoten opafgestuurd. Hoewel die sterk genoeg zouden zijn geweest als zij tegelijk aangevallen hadden, hebben zij nu, omdat ze bij tussenpozen gearriveerd waren, enerzijds niets bijgedragen aan het moreel bij de soldaten die al in verwarring gebracht waren en anderzijds werden zij door de schrik van de vluchtenden meegesleurd.

4.73.3. Cethego Labeoni legato quintae legionis quod reliquum auxiliorum tradit. Atque ille dubia suorum re in anceps tractus missis nuntiis vim legionum implorabat. Prorumpunt quintani ante alios et acri pugna hoste pulso recipiunt cohortis alasque fessas vulneribus. Neque dux Romanus ultum iit aut corpora humavit, quamquam multi tribunorum praefectorumque et insignes centuriones cecidissent.

4.73.3. Toen stelde Apronius aan Cethegus Labeo, onderbevelhebber van het vijfde legioen, alles ter beschikking wat hij nog aan hulptroepen had. En ook hij, door de hachelijke omstandigheden van de zijnen in een gevaarlijke positie gebracht, verzocht dringend om de hoofdmacht van de legioenen door het zenden van boden. Toen stormden de mannen van het vijfde legioen vóór de anderen naar voren en, door de vijand in een verbeten gevecht op de vlucht te drijven, ontzetten zij de cohorten en eskadrons die uitgeput waren door verwondingen. En de Romeinse aanvoerder trok niet op wraak uit noch begroef hij de gesneuvelden, ofschoon er veel tribunen en praefecten en aanzienlijke centurio's gesneuveld waren.

4.73.4. Mox compertum a transfugis nongentos Romanorum apud lucum quem Baduhennae vocant pugna in posterum extracta confectos, et aliam quadringentorum manum occupata Cruptorigis quondam stipendiari villa, postquam proditio metuebatur, mutuis ictibus procubuisse. 4.73.4. Naderhand is men van overlopers te weten gekomen dat 900 Romeinen afgemaakt zijn in het zogenoemde Baduhennawoud nadat zij de strijd tot de volgende dag hadden weten te rekken, en dat een andere afdeling van 400 eerst de villa bezet hadden van Cruptorix, die ooit als soldaat gediend had, en elkaar neergestoken hadden toen men verraad vreesde.

Caput LXIV Hoofdstuk 74
4.74.1. Clarum inde inter Germanos Frisium nomen, dissimulante Tiberio damna ne cui bellum permitteret. Neque senatus in eo cura an imperii extrema dehonestarentur: pavor internus occupaverat animos cui remedium adulatione quaerebatur.

4.74.1. Hierna was onder de Germanen de naam van de Friezen beroemd, terwijl Tiberius de verliezen geheim hield om niet aan een ander de oorlog te hoeven op te dragen. En ook de senaat maakte zich hierover geen zorgen, of de zoom van het rijk te schande gemaakt werd. Schrik over wat zich vlakbij afspeelde had zich van hen meester gemaakt; hiervoor zochten zij een oplossing door vleierij.

Tekst van Tacitus in Engelse vertaling en de Latijnse tekst. Zie ook http://www.sacred-texts.com/cla/tac/a04070.htm

72. That same year the Frisii, a nation beyond the Rhine, cast off peace, more because of our rapacity than from their impatience of subjection. Drusus had imposed on them a moderate tribute, suitable to their limited resources, the furnishing of ox hides for military purposes. No one ever severely scrutinized the size or thickness till Olennius, a first-rank centurion, appointed to govern the Frisii, selected hides of wild bulls as the standard according to which they were to be supplied. This would have been hard for any nation, and it was the less tolerable to the Germans, whose forests abound in huge beasts, while their home cattle are undersized. First it was their herds, next their lands, last, the persons of their wives and children, which they gave up to bondage. Then came angry remonstrances, and when they received no relief, they sought a remedy in war. The soldiers appointed to collect the tribute were seized and gibbeted. Olennius anticipated their fury by flight, and found refuge in a fortress, named Flevum, where a by no means contemptible force of Romans and allies kept guard over the shores of the ocean.


72. Eodem anno Frisii, transrhenanus popolus, pacem exuere, nostra magis avaritia quam obsequii impatientes. tributum iis Drusus iusserat modicum pro angustia rerum, ut in usus militaris coria boum penderent, non intenta cuiusquam cura quae firmitudo, quae mensura, donec Olennius e primipilaribus regendis Frisiis impositus terga urorum delegit quorum ad formam acciperentur. id aliis quoque nationibus arduum apud Germanos difficilius tolerabatur, quis ingentium beluarum feraces saltus, modica domi armenta sunt. ac primo boves ipsos, mox agros, postremo corpora coniugum aut liberorum servitio tradebant. hinc ira et questus et postquam non subveniebatur remedium ex bello. rapti qui tributo aderant milites et patibulo adfixi: Olennius infensos fuga praevenit receptus castello cui nomen Flevum; et haud spernenda illic civium sociorumque manus litora Oceani praesidebat.

73. As soon as this was known to Lucius Apronius, propraetor of Lower Germany, he summoned from the Upper province the legionary veterans, as well as some picked auxiliary infantry and cavalry. Instantly conveying both armies down the Rhine, he threw them on the Frisii, raising at once the siege of the fortress and dispersing the rebels in defence of their own possessions. Next, he began constructing solid roads and bridges over the neighbouring estuaries for the passage of his heavy troops, and meanwhile having found a ford, he ordered the cavalry of the Canninefates, with all the German infantry which served with us, to take the enemy in the rear. Already in battle array, they were beating back our auxiliary horse as well as that of the legions sent to support them, when three light cohorts, then two more, and after a while the entire cavalry were sent to the attack. They were strong enough, had they charged altogether, but coming up, as they did, at intervals, they did not give fresh courage to the repulsed troops and were themselves carried away in the panic of the fugitives. Apronius entrusted the rest of the auxiliaries to Cethegus Labeo, the commander of the fifth legion, but he too, finding his men's position critical and being in extreme peril, sent messages imploring the whole strength of the legions. The soldiers of the fifth sprang forward, drove back the enemy in a fierce encounter, and saved our cohorts and cavalry, who were exhausted by their wounds. But the Roman general did not attempt vengeance or even bury the dead, although many tribunes, prefects, and first-rank centurions had fallen. Soon afterwards it was ascertained from deserters that nine hundred Romans had been cut to pieces in a wood called Braduhenna's, after prolonging the fight to the next day, and that another body of four hundred, which had taken possession of the house of one Cruptorix, once a soldier in our pay, fearing betrayal, had perished by mutual slaughter.


73. Quod ubi L. Apronio inferioris Germaniae pro praetore cognitum, vexilla legionum e superiore provincia peditumque et equitum auxiliarium delectos accivit ac simul utrumque exercitum Rheno devectum Frisiis intulit, soluto iam castelli obsidio et ad sua tutanda degressis rebellibus. igitur proxima aestuaria aggeribus et pontibus traducendo graviori agmini firmat, atque interim repertis vadis alam Canninefatem et quod peditum Germanorum inter nostros merebat circumgredi terga hostium iubet, qui iam acie compositi pellunt turmas socialis equitesque legionum subsidio missos. tum tres leves cohortes ac rursum duae, dein tempore interiecto alarius eques immissus: satis validi si simul incubuissent, per intervallum adventantes neque constantiam addiderant turbatis et pavore fugientium auferebantur. Cethego Labeoni legato quintae legionis quod reliquum auxiliorum tradit. atque ille dubia suorum re in anceps tractus missis nuntiis vim legionum implorabat. prorumpunt quintani ante alios et acri pugna hoste pulso recipiunt cohortis alasque fessas vulneribus. neque dux Romanus ultum iit aut corpora humavit, quamquam multi tribunorum praefectorumque et insignes centuriones cecidissent. mox compertum a transfugis nongentos Romanorum apud lucum quem Baduhennae vocant pugna in posterum extracta confectos, et aliam quadringentorum manum occupata Cruptorigis quondam stipendiari villa, postquam proditio metuebatur, mutuis ictibus procubuisse.

74. The Frisian name thus became famous in Germany, and Tiberius kept our losses a secret, not wishing to entrust any one with the war.

samenstelling tekst en lay out pagina:
Piet van der Lende