Het schoutambt Kuinre in de 16e eeuw

Overdracht van de temporaliteit van het sticht Utrecht aan keizer Karel V in 1528

20 okt 1537. Notariële afschriften van 25 mei 1313, 26 mei 1313 en 9 sept. 1320. Onderdeel van een groot aantal afschrif­ten van oorkonden met betrekking tot de bisschoppelijke rechten, die begrepen zijn in de overdracht van de temporaliteit van het sticht Utrecht aan keizer Karel V in 1528. Originelen HUA, domkapittel inv.nr. 3460

Behalve het schoutambt Kuinre-Blankenham dat tot 1795 bestond was er dus ook de heerlijkheid Kuinre als bestuurlijke eenheid. In Kuinre bestond het bestuur uit de schout, die tevens secretaris was, drie schepenen en de meente of het college van zestienen. De drie schepenen werden benoemd door de drost van Vollenhove, de schout van Kuinre en Blankenham en de meeste van Kuinre. De burgemeesters die werden gekozen door de drost en de schout werden voor hun leven gekozen. De burgemeester die door de meente werd gekozen regeerde twee jaar, maar was wel herkiesbaar. De meenslieden werden voor hun leven gekozen door de schout, de burgemeesters en de meente. Uit de meente werden twee volmachten gekozen voor het financieel beheer, die twee jaar zitting hadden. We zien in deze regeling de principes van het oude buurrecht uit de middeleeuwen terug. Een buurrecht, wat na het verdwijnen van de heren van Kuinre, die het buurrecht hadden bevestigd, steeds weer opnieuw werd bevestigd, tot de vertegenwoordiger van Karel V, Schenck van Toutenburg, die het buurrecht in 1528 ook bevestigde toen Karel V Oversijssel veroverde.