Bij de behandeling van economische ontwikkelingen tussen 1500 en 1650 kwam ter sprake, dat deze periode werd gekenmerkt door nieuwe economische activiteiten, een stijgend prijspeil en investeringen in landaanwinning en verbetering. In de jaren tussen 1500 en 1750 was er een steeds verdere doordringing van de geldekonomie op het platteland. Kooplieden uit de steden dreven handel met steeds verder van elkaar verwijderde gebieden. Dit leidde tot de invoer van broodgraan uit Oost-Europa. Scheepvaarttechnieken verbeterden, zodat de handelswegen over zee veranderden. De investeringen die de kooplieden op het platteland verrichtten en daaraan gepaard de toenemende produktie voor de markt had grote gevolgen voor het karakter van de markten. Er treedt een nog verdergaande differentiatie en specialisatie-proces op, vooral naar de streek en naar het seizoen, terwijl een uiting van de toenemende handel is, dat er weekmarkten gaan ontstaan. differentiatie Wat de differentiatie op de jaarmarkten betreft: in de Zuidwesthoek van Friesland ontstond bijvoorbeeld een specialisatie in varkensmarkten, die van begin september tot half oktober in Oosterlittens, Bolsward, IJlst, Heeg, Woudsend, Bedum, Balk en Wolvega werden gehouden. In de Wouden specialiseerde men zich meer op graanmarkten, al bleef in de meeste plaatsen ook een jaarmarkt die algemeen was bestaan. Vlasmarkten waren er bijvoorbeeld in Holwerd, Oostermeer, Lippenhuizen, Franeker, Stiens, Grouw, Beetsterzwaag en Ureterp. Om te beginnen in de 15e eeuw zijn er wel een twintigtal paardemarkten geweest, die het gehele jaar door van begin april tot september, op bepaalde data werden gehouden. Een bekende paardenmarkt was de markt in Oudeschoot, de 'Schotermarkt'. weekmarkten boterkopers Voorzover de boeren de zuivelprodukten niet zelf aan de markt konden brengen kwam de figuur van de boterkoper als tussenhandelaar naar voren. Op zolder van het Kuinder gemeentehuis werd in 1948 een bord met 19 merken van boterkopers gevonden. Deze werden dus gebruikt om de vaten of partijen van het handelaarsmerk te voorzien. (1) Waar weekmarkten ontbraken waren het de tussenhandelaren, die de bederfelijke waren opkochten en lieten vervoeren naar verder weggelegen plaatsen. Boterkopers hielden in plaatsen waar geen weekmarkt was zitting in de herbergen, of ze gingen de boerderijen langs om de produkten op te kopen. Soms gingen boeren ook zelf wel naar jaar-of weekmarkten in verweg gelegen dorpen of steden, in tijden dat de wegen niet te onveilig waren en de marktvrede vrijheid van tol of van accijnsheffing mogelijk maakte.In de 16e en 17e en 18e eeuw woonden er veel boterkopers in Kuinre. Op het belang van de boterhandel aldaar ook voor de 16e eeuw werd reeds gewezen. Er waren later commissionairs (boterhandelaren) uit Kuinre, die een vaste standplaats hadden op de markt in Amsterdam. De Kuinder boterkopers hadden hun standplaats bij de herberg "De Valk". De boterhandel was voor Kuinre belangrijk, omdat de havenplaats gunstig lag voor de uitvoer van goederen uit het wijde achterland waar de veeboeren woonden. Het gemeentearchief Amsterdam bewaart in zijn protocollen een protest, gericht tot de edel groot achtbare heeren burgemeesteren en regeerders der stad Amsterdam verzonden op 11 augustus 1733. Inhoud: voor herberg "De Valk" was een vaste standplaats weer verdeeld in afzonderlijke standplaatsen waarom i.v.m. de gunstige ligging werd geloot. Nu komen de boter-koopers van Vriesland s' morgens vroeg de beste plaatsen van de Kuindersen innemen, en vele malen werd de Friese boter, minder in achting en prijs als de Kuijnder, voor Kuijnder boter verkocht. De Kuindersen verzoeken, zoals zij van de Hollandse booterkoopers afgescheiden zijn, ook van de Friese te worden afgescheiden. Hieronder ziet u merken van Kuinder boterkopers uit de 18e eeuw. ![]() productiestructuur Er ontstonden in de periode 1600-1700 dus nieuwe ekonomische aktiviteiten, waarbij zich een verandering voordeed in de produktiestruktuur. Voor de handelssteden aan de oostkust van de Zuiderzee had deze ontwikkeling echter ook negatieve gevolgen. Veranderingen van produktietechnieken en handel tussen steeds verder van elkaar verwijderde gebieden gingen gepaard met een verplaatsing van de handel van de oostkust van de Zuiderzee naar de westkust. De Hanzesteden Kampen, Deventer en Zwolle werden minder belangrijk. Amsterdam, Enkhuizen, Hoorn, Medemblik kwamen op. De toenemende produktie voor de markt betekende ook, dat conjuncturele schommelingen hun intrede deden in de ekonomie; het betekende verder een verval van de Zuiderzeesteden aan de oostkust. De Zuiderzeestadjes kwamn niet alleen in verval door de opkomst van de handel aan de westkust van de Zuiderzee. Tegelijkertijd onstonden er in het achterland van de steden nieuwe plaatsen waar nieuwe economische activiteiten gingen ontstaan. In de 18e eeuw werden Wolvega en andere dorpen op het Friese en Overijsselsche platteland als handelscentra steeds belangrijker. Onder invloed van de verveningen die in Friesland in de 16e eeuw op gang kwamen was er de opkomst van veendorpen zoals Heerenveen, Drachten, Wolvega, Noordwolde etc.(1) Heerenveense Koerier 13-12-1956
|