De verveningen in Noord-West Overijssel 1500-1700
Het veengebied van Noord-West Overijssel is ontstaan in het ongeveer 25 kilometer
brede dal van de Vecht, dat in het Saalien is gevormd. In het Holoceen (vanaf
10.000 v Chr) was er sprake van veenvorming in dit dal. Door het groeien van
veenmos vormde zich een dik pakket veen, dat in Noord West Overijssel ongeveer
12.000 hecatre besloeg. De dikte varieerde van enige decimeters tot vier meter.
In het Zuid-Oosten, tussen Zwartsluis en Wanneperveen en in het Noord westen,
in het gebied van de Weerribben vormde zich vooral veenmosveen, dat zeer geschikt
was om turven van te maken. Tussen de beide gebieden groeide veen afkomstig
van andere planten, zodat veensoorten van mindere kwaliteit ontstonden. Bij
de ontstaansgeschiedenis en verdere ontwikkeling van IJsselham komt naar voren
dat het veengebied sinds de 12e eeuw op wat grotere schaal werd ontgonnen. Van
veenwinning op grote schaal was toen nog geen sprake. Wel was er in beperkte
mate een vorm van droge vervening, waarbij de grond eerst ontwatert werd alvorens
het veen werd afgegraven. Al vrij snel wordt in de omgeving van IJsselham de
grond te nat voor akkerbouw en verschuift het hele dorp van zijn plaats.
Van
marktgerichte turfwinning op wat grotere schaal was waarschijnlijk reeds in
de 15e eeuw sprake. In 1490 verzoeken de drie Overijsselse steden Zwolle, Kampen
en Deventer aan de bisschop van Utrecht, erop toe te zien dat de uitvoer van
turf via de uitvoerhavens in het gebied van Noord-West Overijssel door Hollanders
en Friezen zou worden verminderd omdat er in Overijssel tekorten ontstaan. Via
oa Zwartsluis werd zowel Overijsselse als Drentse turf uitgevoerd. Zij verzoeken
de bisschop verder, aan de ambtmannen en schulten van Vollenhove en Hasselt
op te dragen dat de maatregelen voor uitvoervermindering naar Holland en Friesland
worden gehandhaafd. Men vermeld in die tijd, dat de veenluiden door hoog water
en inbraken van dijken in grote nood waren geraakt en dat in Noord-West Overssel
de turfproductie in zijn algemeen, dus ook voor Overijssel terugliep. De handelaren
uit Overijssel voerden dan turf in uit Drente via Zwarsluis, maar dat werd nu
dus door Hollanders en Friezen weggehaald. Men zegt: vele neringen (in Overijssel)
als brouwerijen en verwerijen leden er grote schade door, de armen werden gedrukt
en er konde oploop door ontstaan. (1) Uit het bericht blijkt, dat er in de late
middeleeuwen al veel van turf uit Noord-West Overijssel en Drente gebruik gemaakt
werd in de textielindustrie en de de bierbrouwerijen in de grote steden van
Overijssel. (2) Er zijn ook aanwijzingen uit de 16e eeuw, dat toen de turfproductie
al een aanzienlijke omvang had. De Staten van Overijssel voerden in 1560 een
tol in op alle turf die Blokzijl en Zwartsluis passeerde, kennelijk werd via
die havens toen ook veel turf uitgevoerd.
De haven van Blokzijl lag aan de kust van de Zuiderzee en Zwartsluis was een
haven waar de Aremberger Gracht en het Meppelerdiep in het Zwarte Water uitkwamen.
Dit water stond ook in verbinding met de Zuiderzee. Beide stadjes waren overslagplaatsen
voor de turf, die met kleine bootjes vanuit het binneland werd aangevoerd en
vervolgens overgslagen naar grotere schepen die op de Zuiderzee konden varen.
(3)
In 1549 werd in Blokzijl een nieuwe haven aangelegd en werden de wegen met het
achterland verbeterd. Grote initiator bij deze waterbouwkundige werken was evenals
bij de Aremberger Gracht Joan de Ligne, graaf van Aremberg. De bloeitijd van
Blokzijl als uitvoerhaven van turf lag tussen 1625 en 1675. In die tijd werden
veel historische panden in Blokzijl gebouwd, die nu nog te bewonderen zijn.
Na 1675 werd de verzanding van de haven echter een steeds groter probleem en
raakte Blokzijl in verval.
In 1560
werd er een turftol ingevoerd bij Blokzijl en Zwarsluis. De gegevens van deze
turftol geven een idee van de hoeveelheid turf die via deze havens werd uitgevoerd.
Weliswaar moesten ook schippers die rogge of boter vervoerden tol betalen, maar
waarschijnlijk waren in de beide havens de uitvoer van deze goederen gering.(4).
De Staten van Overijssel die de tol verpachtten hanteerden daarbij een soort
protectionisme: de tarieven voor de tol waren verschillend voor turf die binnen
en buiten de provincie werd gebracht. Bleef de turf binnen de provincie dan
moesten de schippers zes stuivers betalen voor een last zware turf. Ging de
turf naar een plaats buiten de provincie dan moesten ze 12 stuivers betalen.
Aangezien er weinig waterverbindingen waren tussen de Kop van Overijssel enerzijds
en Drente en Friesland anderzijds waren betreft het vrijwel steeds turf afkomstig
uit Overijssel. We zien in de grafiek dat na 1700 de turfuitvoer via Blokzijl
van weinig betekenis meer is en dat de meeste turf wordt uitgevoerd via Zwartsluis.
Gerding wijst erop dat we uit de cijfers van de turftol slechts zeer ten dele
kunnen afleiden hoe groot de hoeveelheid uitgevoerde turf was. Zoals hierboven
reeds aangegeven was er sprake van verschillende tarieven voor de tol terwijl
de verhouding tussen de verschillende tariven in de bronnen niet valt te achterhalen.
Verder waren de tariven gabseerd opd e meeteenheid ' last'. Daarmee werd waarschijnlijk
ene praam vol turf bedoeld. Bij turf uit het hoogveen kwam een last ongeveer
overeen met een dagwerk, dwz ongeveer 10.000 turven. Baggerturf uit het laagveen
was echter weer kleiner. Om deze en andere redenen geeft de grafiek wel een
overzicht van toe en afname van de turfuitvoer, maar niet van preciese hoeveelheden.
Op grond van verschillende berekeningen komt Gerding tot de volgende ruwe schatting
van de turfproductie in Noord-West Overssel in de 17e eeuw.
Periode |
Aantal dagwerken per jaar |
1609-1635 |
10-15.000 |
1636-1650 |
10.000 |
1651-1675 |
6000 |
1676-1685 |
2-3000 |
1686-1700 |
4000 |
Uit de schatting blijkt, dat het hoogste niveau van de productie bereikt werd
in de eerste helft van de 17e eeuw. In de eeuwen daarna, tot ongeveer 1920 bleef
de productie op het niveau van 4 tot 5000 dagwerken per jaar.
Noten
(1) Register van Charters en Bescheiden 1864 Blz 501 nr 946 1490.
(2) Dit bericht lijkt enigzins in strijd te zijn met de bewering van Gerding,
dat de Overijsselse turf geen fabrieksturf was. Hij zegt dat de baggerturf uit
Overijssel vooral in gebruik was las huisbrandturf, dus bij particulieren.Voorzover
er sprake was van fabrieksturf die via Blokzijl en Zwartsluis werd uitgevoerd
zou het vooral turf uit Drente, met name uit Hoogeveen en Smilde betreffen.
Als dat zo is, waarom namen de drie steden Kampen, Zwolle en Deventer dan maatregelen,
om -toen de productie in Noord-West Overijssel stagneerde, uitvoer van turf
uit Drente naar andere streken te voorkomen? Zie Gerding 1995 blz 174
(3) Zie ook Gerding 1995 blz 171
(4) Gerding 1995 blz 173
samenstelling tekst en lay out pagina: Piet van der Lende
|
|