Geschiedenis van de Stellingwerven en Noordwest Overijssel (Steenwijkerland)

Historische feiten, wetenswaardigheden en analyses over de vroegste tijden tot heden



De agrarische krisis van 1880

vv

Boer met twee melkmeiden, een melkknecht en een koppel koeien omstreeks 1900 in de voormalige Grote Veenpolder van Weststellingwerf

De vrouw geheel links op de foto is mijn grootmoeder Heintje de Boer.Volgens familieleden zou de man met bolhoed naast haar dominee W.H.A. Scholte zijn, (Willem Hendrik Antonie) die op 11-10-1914 in Scherpenzeel dominee werd en die op 14-03-1920 naar Loppersum is vertrokken.Maar dit is onwaarschijnlijk omdat mijn grootmoeder in 1875 is geboren en dan op de foto al minstens 40 jaar oud zou moeten zijn. Op de foto ziet zij er jonger uit en bovendien was zij toen allang getrouwd met mijn grootvader. Zij kregen hun eerste kind in 1903 en mijn grootmoeder werkte toen al niet meer bij de boer. De man met bolhoed zou dus eerder dominee A. van der Heide (Albertus) kunnen zijn, die op 10-11-1895 dominee werd in Scherpenzeel en die in 1898 naar Engelum vertrok. Of misschien is het zijn opvolger, ds. H. de Haan (Hein) die op 06-11-1898 dominee in Scherpenzeel werd en die in 1901 naar Langezwaag tertrok. De melkemmers op deze foto zijn nog van hout.

Het ging de boeren lange tijd goed in de negentiende eeuw, maar men kan stellen, dat tijdens de agrarische krisis van 1880 de veranderingen op het platteland in een stroomversnelling zijn geraakt. Op verschillende terreinen voltrokken zich grote veranderingen en zien we, dat verschillende bevolkingsgroepen zich aktief met allerlei zaken gingen bemoeien. Het onderwijs, levensbeschouwelijke stromingen als socialisme en vrijzinnig protestantisme, veranderingen in de produktiestructuur, eisen voor algemeen kiesrecht, dit alles betekende dat de oude plattelandsbeschaving zoals die in de middeleeuwen ontstond in snel tempo ging verdwijnen. In de Kop van Overijssel en Oost en Weststellingwerf werd de crisis in de landbouw nog verergert door het teruglopen van de veenderijen. Het hoogtepunt van de laagveenafgravingen in Weststellingwerf lag tussen 1870 en 1880. Daarna werd het steeds minder. In 1841 was in Weststellingwerf 500 ha verveend, in 1884 was dit gestegen tot 1720 ha en in 1926 tot ongeveer 2000 ha. Hieruit blijkt, dat na 1884 niet veel meer verveend is. Hoewel er nog wel verveend werd en aan een beperkte groep mensen werk verschafte kromp de werkgelegenheid in deze bedrijfstak geleidelijk meer en meer in. De steenkool verdrong de turf als brandstof. Wat waren de gevolgen van de toenemende werkloosheid?. Bij de behandeling van de landbouw in de 20er jaren van de twintigste eeuw zullen we zien, dat veel voormalige veenarbeiders een eigen bedrijfje begonnen op de afgegraven veen gebieden die opnieuw werden ontgonnen. Verder was er sprake van veel migratie naar andere gebieden. Bij de economische geschiedenis van de 20ste eeuw wordt van de bevolkingsontwikkeling in Weststellingwerf, de samenhang met de economische ontwikkeling en de migratie een beeld gegeven vanaf ongeveer 1850.

De agrarische crisis en de structurele veranderingen in de productie nader beschouwd

vv

Hier ziet u van twee zijden een melkkan uit 1875.

Boeren verdienden in 1875 nog veel geld met de verkoop van melk en melkproducten. Op deze melkkan staan de initialen van de eigenaar. Maar kort daarna werd alles anders. De langdurige depressie die bekend staat als de landbouwkrisis van de 80-er jaren had verschillende oorzaken. Een van de hoofdoorzaken was wel de openlegging van het prairiegebied in het midden-westen van Amerika, waarbij er een extensieve veeteelt werd ontwikkeld, die aanzienlijk goedkoper was dan de produktie van de boeren in West-Europa. De wereldmarkt werd overstroomd met goedkope amerikaanse tarwe. De scherpe daling van de tarweprijzen had ook gevolgen voor de overige akkerbouwprodukten en spoedig werd ook de veeteelt steeds onrendabeler. De boeren waren in technisch en organisatorisch opzicht in het geheel niet op de genoemde ontwikkeling voorbereid.

De beperkingen van de boer aan het eind van de tachtiger jaren in de 19e eeuw.
1. er werd weinig krachtvoer gebruikt.
2. kunstmestgebruik was nog niet ingeburgerd en daardoor was de cultuurtoestand van de grond niet best.
3. de boeren konden de boter lang niet zo volledig uit de melk halen als de fabrieken met hun moderne machines.

De gemiddelde boteropbrengst per koe was niet meer dan 100 kg per jaar. Of de totale opbrengst per koe 60 tot 70 gulden. De uitgaven waren weliswaar ook heel laag, een boereknecht verdiende 100,- per jaar, een boeremeid f 50,- Maar toch was het zo, dat de boeren de kop vol zorgen hadden en dat wie niet enige reserve had, schulden moest maken of het bijltje erbij neerleggen. De voordelen van een fabriek leken enorm.

1. de gehele botermarkt, met al zijn werklui, werd uitgeschakeld
2. Er werd veel werk van de boerderij naar de fabriek verplaatst.

Dit leidde tot de oprichting van cooperatieve zuivelfabrieken. Deze fabrieken werden ook opgericht omdat de boeren concurrentie kregen van de partikuliere zuivelfabrieken: men voelde zich door deze fabrieken uitgebuit. 'we moeten niet de melkknechten van Unilever worden'. Daarom gingen de boeren hun belangen bundelen, om zo weerstand te kunnen bieden tegen de grote private strukturen via gezamenlijk bezit van de fabriek De boeren waren echter geen socialisten, ze waren niet tegen de partikuliere ondernemingsgewijze produktie. Ze bleven liberalen. De concurrentie met de partikuliere zuivelfabrieken bleef nog lang bestaan. Onder veel boeren verwierf het liberalisme als politieke stroming en het vrijzinnig protestantisme als levensbeschouwelijke overtuiging een grote aanhang, en enerzijds onder invloed van deze ideen, anderzijds omdat de agrarische krisis van 1880 dit noodzakelijk maakte gingen de boeren trachten hun belangen te bundelen en nieuwe produktietechnieken in te voeren, zodat men beter zou kunnen concurreren tegen de amerikaanse invoer. Vandaar de coöperatieve gedachte in de landbouw. Bij ondernemerscooperaties ging het er in zijn algemeenheid om, dat de leveranciers van grondstoffen aan een fabriek gezamenlijk het beleid van de organisatie bepaalden en medeeigenaar werden van het bedrijf. De boeren die katholiek waren gingen hun melk leveren aan de partikuliere zuivelfabriek in Kuinre.

samenstelling tekst en lay out pagina:
Piet van der Lende