Kerspelen, schoutambten en Drostambt in de middeleeuwenHet woord ‘kerspel’ was in het Middelnederlands de gewone aanduiding van de gemeenschap van gelovigen én van het territorium dat bij hun kerk behoorde. De Latijnse term daarvoor luidde ‘parochia’. ‘Kerspellieden’ of ‘parochianen’ kon ook worden gebruikt om de inwoners als groep weer te geven, zeker in de tijd dat de dorpen nog geen bestuurlijke zelfstandigheid hadden onder een eigen schout. Toen die zelfstandigheid in het begin van de 15de eeuw een feit werd, is men in IJsselham en omstreken het woord ‘kerspel’ kennelijk blijven gebruiken wanneer het ging om wat elders ‘schoutambt’ werd genoemd. Zo heeft de betekenis zich langzaam losgezongen van de oorspronkelijke kerkelijke context. De door de landsheer aangestelde ambtman of schout of Drost reisde vermoedelijk tot de 14e eeuw rond in zijn ambtsgebied om recht te spreken. Men verondersteld dat de indeling van de rechtsgebieden gebaseerd is op de parochiale indeling, de kerspels, die waarschijnlijk al voor de 13e eeuw het ressort van een gerecht waren. In de loop van de 14e eeuw liet een drost de kerspelrechtspraak over aan een, aanvankelijk door hem en later door de bisschop aangestelde, ondergeschikte ambtenaar. De naam "schout" ging op deze ambtenaar over. Deze ambtenaar bleef onder het toezicht van de drost. Criminele zaken Zaken over mensen betrokken zijn geweest bij een misdrijf, zoals moord, doodslag, diefstal, verkrachting, vergiftiging en brandstichting. Deze misdrijven konden bestraft worden met een lijfstraf. In het ergste geval werd de doodstraf opgelegd. Criminele zaken mochten alleen door lokale colleges met ‘hoge jurisdictie’ worden behandeld: de drostengerichten, de hoogschout van Hasselt, de ambtman van Colmschate, de heer van Almelo en de stadgerichten van Deventer, Kampen en Zwolle. Civiele/contentieuze rechtspraak (bij een geschil) Onder het kopje civiele en/of contentieuze zaken vinden we zaken waarbij als straf ten hoogste een geldboete kon worden opgelegd. Het gaat meestal om zaken waarbij mensen een conflict of meningsverschil hebben gehad met anderen, bijvoorbeeld met hun buren. Voluntaire of vrijwillige rechtspraak (civiele rechtspraak zónder geschil) Tot 1811 waren er in Overijssel bijna geen notarissen. Documenten waarvoor wij nu naar de notaris moeten, werden tot 1811 vrijwillig vastgelegd bij de plaatselijke rechtbank. Denk hierbij aan: Transporten (overdrachtsaktes) Testamenten Boedelscheidingen Hypotheken Openbare en executoriale verkopingen Voogdijzaken Civiele zaken, dus zowel de contentieuze als de voluntaire zaken, werden behandeld door gerechten die de ‘lage jurisdictie’ bezaten: de schout- en richterambten en de kleine stadgerichten. De kavels waren in Giethoorn onderverdeeld in vier door grachten gescheiden kluften (kleine bestuurlijke eenheden binnen een schoutambt).Een kluft, klauw of clauw was in Noord-Nederland de benaming van een onderverdeling van een kerspel of van een rechtstoel. Een kluft had in de regel geen eigen kerk, soms wel een kapel. Een kluft kan dan als synoniem van een wijk of buurschap worden gezien. Het begrip kluft kwam vooral voor op het Groningse en Friese platteland, bijvoorbeeld de Juursemakluft in het Humsterland. In de Ommelanden vielen de kluften in de regel samen met een groep boerderijen of edele heerden die bij toerbeurt deelnamen aan de rechtspraak. Daarnaast waren er buurschappen of kluften die een rol speelden bij de waterstaat, het wegenonderhoud en/of de burenhulp. Een reglement uit 1722 voor de Stadsjurisdicties van Groningen schreef voor dat ieder dorp uit een aantal kluften of buurtgilden (nabergilden) diende te bestaan, die voor de burenhulp en andere publieke taken verantwoordelijk waren. Dergelijke organisaties bestonden ook in de Ommelanden. De grotere dorpen hadden vier of meer buurtgilden. Veel buurtgilden kwamen in de loop van de 19e eeuw te vervallen, nadat hun taken grotendeels door de gemeenten werden overgenomen. Soms bleven ze als organisaties voor burenhulp bestaan, tot ze na 1900 door begrafenisverenigingen werden vervangen. Ook in een stedelijke omgeving werd dit begrip gebruikt. Zo was de stad Groningen onderverdeeld in eerst zes en later door samenvoeging in vier kluften. Deze kluften waren weer onderverdeeld in rotten. Een rot was een buurt, of in het geval van Groningen een straat of een huizenblok aan een zijde van een straat, die geleid werd door een rotmeester. In Groningen telde in de 16e eeuw elke kluft 13 tot 19 rotten.[1] Ook het burgerregiment (of vendel) bestond uit rotten, wat kan worden vergeleken met een peloton in een compagnie. Een rotmeester hield toezicht op een rot. In de Friese steden gebruikte men het begrip espel, op het Groningse platteland ook wel de begrippen -horn ('hoek') of -gilde. Wanneperveen was aanvankelijk ingedeeld in slagen of wijken, dwz een aantal hoeven en de daar wonende rechthebbenden met hun hoevestroken bij elkaar. In de archieven van het klooster Dickninge is al sprake van deze "slagen". De slagen vormden de basis van het plaatselijk bestuur; uit en door elke slag werd een viertal personen gekozen die gezamenlijk het college van zestienen vormden, dat het huishoudelijk bestuur en de ontvangst der belastingen verzorgde in het betrokken kerkdorp. De schouten werden werden steeds gekozen uit aanzienlijke Overijsselse adellijke families.De ridderschappenDe Ridderschappen zijn verenigingen van adellijke geslachten, die een historische band hebben met de provincie van herkomst. Op dit moment bestaan in Nederland zeven ridderschappen tesamen met ruim 500 leden. De Nederlandse Ridderschappen hadden vroeger een bestuurlijke functie. Zij traden sedert de 14de eeuw als zodanig op en vanaf 1500 namen zij deel aan het bestuur (de staten) van de gewesten en vertegenwoordigden daarin het platteland. . Ook tijdens de Republiek bleef in bijna alle gewesten - Friesland en de Ommelanden uitgezonderd - de ridderschap deel uitmaken van de Staten. In Zeeland was de ridderschap na 1572 vervangen door de Eerste Edele. Om in de ridderschap te worden opgenomen was een riddermatige afkomst vereist en het bezit van een riddermatig goed (in Overijssel een havezat(h)e, in Utrecht een ridderhofstede). Zie ook de portaal van de ridderschappen.Schout De schout kreeg het bisschoppelijk kasteel als thuisbasis en de Vollenhoofse keileemhoogte was het kernland van zijn ambtsgebied. Zijn werkgebied had hierbuiten geen duidelijke grenzen. De schout kon daar zijn gezag laten gelden zover er mensen woonden: zuidwaarts soms tot aan de IJssel, naar het noorden tot waar hij tegen het land van de Friezen en de Drenten stuitte en in het westen tot waar de Zuiderzee hem begaanbare grond verschafte. De schout reisde door zijn ambtsgebied om zijn taken als rechter en bestuurder ter plekke uit te voeren. Bevolkingsgroei zette daarna een proces van bestuurlijke schaalverkleining in gang dat de grenzen voor eeuwen zou vastleggen. Drostambt Met de ontginning van de veengebieden rondom Vollenhove nam de bevolking snel toe. Steeds vaker was de aanwezigheid van de schout in dit buitengebied vereist. Hij was daardoor voortdurend op pad. Waar zijn aanwezigheid vrijwel permanent nodig was, werden vanaf de 14de eeuw ondergeschikte schouten aangesteld die hem het meeste werk uit handen namen. Hun werkterrein, het schoutambt, viel meestal samen met de grenzen van een parochiegebied oftewel het kerspel. Zo ontstonden binnen het ambtsgebied van de Vollenhoofse schout kleinere rechtsgebieden met (onder-)schouten aan het hoofd. De schout van Vollenhove kreeg toen als hoofdschout de titel van drost. Schoutambten Ondertussen had zijn collega, de drost van Salland, zijn invloedsfeer ten koste van Vollenhove naar het noorden uitgebreid. Hierdoor was de zuidelijke grens van het Vollenhoofse uiteindelijk komen te liggen bij het Zwartewater en Meppelerdiep. Aan de andere kant waren in het noorden de "Ommelanden van Vollenhove" - grofweg het gebied van de latere gemeenten IJsselham en Steenwijk - omstreeks 1400 definitief onder het drostambt Vollenhove gebracht. Daarmee had het drostambt zijn vaste grenzen gekregen. Daarbinnen was het hele gebied inmiddels in schoutambten verdeeld. Gehecht als de middeleeuwse maatschappij was aan ouderdom, respectievelijk onveranderlijkheid, was het moeilijk om hierin verandering te brengen. Splitsing en samenvoeging Toch lagen de grenzen van de schoutambten niet muurvast. Bevolkingsgroei en -krimp maakten het soms nodig een aanpassing te doen. In het eerste geval gebeurde dit door een schoutambt te splitsen en in het andere geval door schoutambten samen te voegen. Zo scheidde Wanneperveen zich af van Vollenhove en Zwartsluis op zeker moment weer van Wanneperveen, en verenigde IJsselham zich met het schoutambt Paasloo en Oldemarkt. Er zijn de eeuwen door tot 1811 een kleine twintig schoutambten in verschillende combinaties binnen Vollenhove geweest, de steden Steenwijk en Vollenhove niet meegerekend. Zij waren door hun eigen recht in hoge mate baas in eigen huis en lagen buiten het machtsgebied van de drost. Dit bleef zo totdat onder het Franse Koningrijk Holland gescheiden grenzen voor bestuur en rechtspraak werden getrokken.
|