De geologische tijdperken Hieronder ziet u geologische tijdschalen, zoals die zijn opgesteld door de 'International Commission on Stratigraphy'(ISC). Het is de internationaal meest aanvaarde indeling. In de tijdschaal worden verschillende tijdperken onderscheiden. Maar opgemerkt moet worden dat er verschillende andere indelingen zijn. In pricipe is een geologisch tijdperk een periode waarin de aarde er op verschillende plaatsen en gebieden hetzelfde uitzag. Een aardlaag uit zo'n periode is qua samenstelling tamelijk constant en er komen fossielen in voor van levende organismen die in een bepaalde periode kenmerkend waren. De reden dat er echter verschillende indelingen mogelijk zijn is, dat de aarde in een bepaalde periode er niet overal hetzelfde uitzag. De datering van een aardlaag is erg moeilijk, kan van regio tot regio verschillen en de onzekerheid is daarom groot. U kunt de website van de ISC raadplegen voor nadere informatie.Verdere uitleg De volledige geologische tijdschaal kunt u raadplegen op wikipedia. geologische tijdschaal
De oudste periode is het Cambrium, zo'n 500 miljoen jaar geleden. Daar voor zijn er nog perioden vanaf het begin van de aarde tot 500 miljoen jaar geleden, die op de afbeelding niet zijn opgenomen. Na enkele andere perioden begon 360 miljoen jaar geleden het Carboon, een periode waarin de steenkool in de Nederlandse bodem gevormd werd, zoals in Twente. De daaropvolgende periode is het Perm. In deze periode werd het aardgas gevormd, een van de kurken waarop de Nederlandse welvaart vandaag de dag - zolang het duurt - drijft. Na het Perm kwam het Trias, een periode waarin de zoutlagen in onze bodem zich vormden. Al deze geologische perioden kennen een lange geschiedenis, waarin zich vele levensvormen voordeden en het oppervlak van de aarde voortdurend veranderde. In het kader van deze website, die gaat over de geschiedenis van de mens, richt ik mij op de laatste geologische hoofdperiode, de nieuwe tijd, die het Cenozoïcum wordt genoemd. Pas in deze periode zijn in onze streken sporen van menselijke aanwezigheid gevonden. Cenozoïcum Het Cenozoicum wordt weer onderverdeeld in het Neogeen en het Paleogeen.
Een door het ISC niet meer gebruikte indeling is die van het Tertiair en het
Kwartair. De ouderdom van de ondergrens van het Tertiair bedroeg ca. 65 miljoen
jaar. Daar de ouderdom van de ondergrens van het er op volgende Kwartair op
ca. 2 miljoen jaar werd bepaald, omvatte het Tertiair verreweg het grootste
deel van het Cenozoïcum. Het Teritiair omvatte dus de perioden van Paleoceen
tot en met Plioceen. ijstijden in het Pleistoceen Het Pleistoceen, dat dus een periode kent van 2 miljoen jaar geleden tot 10.000 jaar geleden kan weer worden onderverdeeld in een tiental ijstijden met tussenperioden. Zoals we bij de indeling van de geologische hoofdperioden al zagen kunnen indelingen sterk gebonden zijn aan de streek waar ze voorkwamen. Dit geldt ook voor de ijstijden. Indelingen kunnen varieren al naar gelang de opvattingen van onderzoekers. Hiernaast
ziet u de indeling van de ijstijden volgens het ISC. Niet opgenomen zijn de
ijstijden in Noord-Amerika en Rusland. Wanneer zo’n ijstijd zich voordeed
vormden zich op de beide Polen in een periode van enkele tienduizenden jaren
dikke ijskappen. Daardoor daalde de zeespiegel en kwam met name in het oosten
van Nederland de bodem boven water. Tussen de ijstijden in waren er warmere
perioden waarin het ijs op de polen smolt. Deze zogenaamde pleistocene interglacialen
leken qua klimaat sterk op de huidige tijd. Het warmere klimaat leidde tot
een versterkt smelten van landijskappen en gletsjers, stijging van het zeeniveau
en migratie van flora en fauna. Interglacialen worden weer aangeduid met bepaalde
namen zoals het Mindel-Riss-interglaciaal en het Eem-interglaciaal. Het Holoceen
kan als een nog niet afgesloten interglaciaal worden beschouwd. De term interglaciaal
en het daarmee verbonden begrip (tussen twee ijstijden in) heeft echter steeds
minder betekenis in de geologie, omdat in onze gematigde streken slechts in
beperkte mate van vergletsjeringen sprake is gedurende de vele klimaatschommelingen
die het Pleistoceen kenmerkte. ‘Interglaciaal’ is daarom niet
zo’n goed term meer om de klimaatschommelingen in onze streken aan te
duiden. De Saale-ijstijd (120.000-180.000 jaar geleden) Het Eemien Na de Saale-ijstijd kwam er weer een warmere periode, het Eemien. Deze periode is genoemd naar het riviertje de Eem. Toen het ijs zich begon terug te trekken, bleef het echter vaak langere tijd op een bepaalde plaats liggen. Het terugtrekken ging dan weer snel en dan weer langzaam. Bij Vollenhove bleef het ijs bijvoorbeeld langere tijd liggen. De Overijsselsche Vecht was toen een hele grote rivier, zeer grote hoeveelheden smeltwater werden via het dal van de Vecht westwaarts afgevoerd. Er vormden zich dalen, die nu de Vecht een klein riviertje is, droog liggen en die asymetrisch in noord-oost/ zuid-west richting gevormd zijn. De zuid-west helling is een flauwe helling, de noord-oost helling is steiler. Een mooi voorbeeld daarvan is het Numendal of Niemendal bij de Holterberg. Door het afsmelten van het ijs steeg de zeespiegel weer. Via de IJssel moet het zeewater wel tot Zutphen zijn gekomen. We vinden in die omgeving nog steeds mariene afzettingen en schelpen die aan deze tijd herinneren. Weichselien Na de bovengenoemde warme periode brak weer een koudere periode aan, het Weichselien. Het landijs bereikte toen echter Nederland niet. Er ontstond in ons land een toendraklimaat met een eeuwig bevroren ondergrond en vrijwel boomloze vlakten. Sneeuwstormen voerden grote hoeveelheden zand mee, dat weer terecht kwam op plaatsen waar er enig relief in het landschap was, bijvoorbeeld in de rivierdalen, waar dekzanden te vinden zijn, en in de luwte van stuwwallen, zoals bij Vollenhove. Uit deze tijd stammen de pingo-ruines, die nu nog in Zuid-Oost Freisland en Drente in het landschap te vinden zijn. Toen de laatste ijstijd, het Weichselien, voorbij was, dus ongeveer 12.000 jaar geleden, rukte de zee weer op. Langs de kust werden grote delen land overspoelt. Rivieren die tijdens het weer warmer wordende klimaat hun smeltwater niet kwijt konden traden buiten hun oevers. Er ontstonden uitgestrekte natte gebieden, moerassen waarin zich veen kon vormen. Na de laatste ijstijd onderscheidt men verschillende transgressieperioden, nl tussen de zevende en tweede eeuw voor Christus en in de tweede, negende, twaalfde en achttiende eeuw na onze jaartelling. Rivieren hadden in deze perioden een grillig verloop en veranderden regelmatig van bedding. Waar weinig stroming was werd zand en klei in een grove vorm neergelegd, men noemde dit ook wel zavel. Verder ontstonden er oeverwallen dichtbij de rivier. In deze tijd vormden zich ook rivierduinen; Tijdens grote stormen werd het zand in de luwte van de rivierdalen afgezet. De stroming van het zand nam de rivierduinen mee en er vormde zich dan een steile helling. Het stadje Wilsum, tussen Zwolle en IJsselmuiden ligt op zo’n rivierduin dat door zijn hoge ligging nabij water zeer geschikt was voor bewoning. |
samenstelling tekst en lay out pagina: |