Geschiedenis van de Stellingwerven en Noordwest Overijssel (Steenwijkerland)

Historische feiten, wetenswaardigheden en analyses over de vroegste tijden tot heden


De eerste ontwikkeling van het Christendom

Bij het verval van het Romeinse Rijk en bij de volksverhuizingen hebben we gezien, dat het Romeinse Rijk omstreeks 500 uiteenviel in verschillende Germaanse koninkrijken. Maar het was geen rigoreuze breuk met het verleden. Vele kenmerken van het Romeinse bestuur bleven vooral ten zuiden van de Rijn gehandhaafd. Er was nog steeds een elite in het ambtenarenapparaat, bestaande uit vertegenwoordigers van de inheemse bevolking, die met de Romeinen hadden samengewerkt. Tot deze elite behoorden ook de bisschoppen van de kerk, die overheidstaken op het gebied van bestuur en onderhoud van publieke werken hadden overgenomen. Hoe kwam het, dat de bisschoppen of eigenlijk de christelijke kerk in de voormalig Romeinse gebieden zo'n grote invloed had verworven?

De verbreiding van het Christendom in Zuid-Europa had zich in eerste instantie geleidelijk voltrokken. Aanvankelijk wantrouwden de Romeinen het nieuwe geloof, en de christenen werden vaak zwaar vervolgd. Dit veranderde toen keizer Constantijn christen werd. Dit zou gebeurd zijn omstreeks 312 na Chr. Zijn overgang naar de nieuwe godsdienst is met legenden omgeven. Veel senatoren, die aanhanger van de heidense godsdienst bleven, protesteerden tegen deze ontwikkeling. Zij analyseerden de neergang van de Romeinse macht in die tijd en weten die aan het verval van de oude zeden en normen, waarbij ze een verband legden met het Christendom. Deze nieuwe godsdienst zou de traditionele zeden en normen ondermijnen en leiden tot een verder verval. De Christenen schreven verschillende reacties, waarin ze de Christelijke godsdient verdedigden. Het beroemdste geschrift in dit opzicht is 'De stad Gods' van Augustinus, die bisschop was van de stad Hippo in Noord-Afrika. Augustinus is een van de kerkvaders, de geestelijken die in hun geschriften de beginselen van het Christendom verder uitwerkten.

Augustinus legde uit, dat de rampen die de Romienen overkwamen, zoals de plundering van Rome door de troepen van Alarik in 410 niet op zichzelf stonden en dat de Romeinen altijd al met zulke rampen te maken hadden gehad. Hij relativeerde de ramp van 410. Volgens Augustinus moesten de mensen ook geen voorspoed nastreven tijdens het leven hier op aarde. Het ging erom te behoren tot de uitverkorenen die als inwoners van de 'stad van God' na hun dood het Hemelse Koninkrijk zouden betreden.

In eerste instantie stond na ongeveer 300 de Romeinse keizer aan het hoofd van de kerk. Hij was voorzitter tijdens de concilies, de kerkvergaderingen waar geloofskwesties en het bestuur van de kerk aan de orde kwamen. Probleem voor deze concilies was, dat veel gelovigen er opvattngen op na gingen houden, die afweken van de officiele, orthodoxe leer, zoals die was vastgelegd tijdens de concilies. In 481 kondigde Theodosius straffen aan tegen deze 'ketters' hoewel pas tijdens het bewind van de Byzantijnse keizer Justinianus omstreeks 550 zware vervolginegn werd uitgevoerd. Omstreeks 500 was de kerk een goed georganiseerd, hierarchisch opgebouwde bureacratische macht. En hier zijn we weer bij de bisschoppen, want zij namen in de kerkelijke hierarchie een belangrijke plaats in. Zij bestierden de bisdommen, waarin het gebied van de kerk was verdeeld en zij droegen missen op en hielden toezicht op de lagere geestelijkheid in hun bisdom. Ook waren ze verantwoordelijk voor de kerkelijke rechtspraak. En bij het verval van het Romeinse Rijk kregen ze, zoals hierboven al aan de orde kwam, belangrijke taken die we nu publiekrechtelijke taken zouden noemen, zoals het onderhoud en de aanleg van allerlei werken in de steden en andere bestuurlijke taken in de plaatselijke gemeenschappen.

De toenemende macht van de paus

De bisschop van Rome had het meeste gezag. Hij was belangrijk, omdat hij de opvolger was van de apostel Petrus, volgens overlevering de eerste bisschop van de stad. De bisschop van Rome breidde zijn macht geleidelijk uit, wat hem in eerste instantie op conflicten met andere bisschoppen kwam te staan. Gregorius de Grote (590-604) heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de invoering van het pausdom. Onder zijn leiding werd de kerstening van Groot Brittanie ter hand genomen. Waarna vanuit dat land grote delen van het vasteland, die nog niet waren overgegaan tot het Christelijk geloof, eveneens zouden worden gekerstend. Zo werd de bisschop van Rome, de paus, steeds machtiger en had hij een grote invloed op de kerk in Noord-West Europa. We vinden bij Gregorius de Grote ook een invulling van het theocratisch koningschap. Volgens deze leer waren de koningen plaatsvervangers van God op aarde, en was hun functie als het ware van God gegeven. De koningen konden hun gezag ontlenen aan dit feit omdat verzet tegen de koning betekende: verzet tegen God. Gregorius had officieel hiermee een mooie bedoeling: de gezalfde koningen hadden vooral plichten door hun speciale positie in de maatschappij, juist omdat ze hun waardigheid van God hadden ontvangen en zij moesten dus rechtvaardig regeren, de vrede en veiligheid bevorderen en ook de vebreiding van het officiele 'orthodoxe' geloof. Het hoeft geen betoog dat deze opvattingen de macht van de paus nog versterkten, want de koningen werden van hem afhankelijk bij de rechtvaardiging van hun positie omdat de paus de vertegenwoordiger was van het officiele geloof, die bepaalde hoe er over allerlei dingen in het kader van dat geloof gedacht moest worden.

Kloosters

Gregorius had ook een grote invloed op het ontstaan van kloosters die leefden volgens de regels van de heilige Benedictus. Rond 500 was deze gedurende een aantal jaren in grote soberheid gaan leven. Uit de groep bewonderaars onstond een klooster. Later stichtte hij het klooster van Monte Cassino, waarna andere kloosters volgden. De monniken en nonnen in deze kloosters leefden volgens de regels van Benedictus. Onder Gregorius werd het heiligenleven van Benedictus geschreven en mede door zijn invloed leefden de meeste kloosters omstreeks 800 volgens de regels van Benedictus. Volgens deze regels moesten de monniken bidden, studeren en werken. Zij legden een gelofte af tot armoede, kuisheid en gehoorzaamheid. Maar daar kwam al spoedig de klad in.

Van bewoneraars en rijke burgers of adelijke lieden ontvingen de kloosters grote gaven. Vooral in de bedevaartplaatsen, die ontstonden omdat in een kerk of kloosters de reliken werden bewaard van populaire heiligen, stroomden de pelgrims toe en die zorgden met hun gulle gaven voor een grote rijkdom van de kerkelijke instellingen. De beenderen van de heilige Martinus ook wel Sint Maarten genoemd, bijvoorbeeld zouden berusten in de kathedraal van Tours en deze kathedraal kon zich dan ook verheugen in een gestage stroom schenkingen. Al spoedig hadden de kloosters ook een omvangrijk grondbezit, hen soms geschonken door adellijke lieden, en daaraan waren vaak weer bestuurlijke rechten verbonden, zodat de kloosters uitgroieden tot een belangrijke politieke factor. De kloosterlingen die soms zelf van adelijke afkomst waren, voelden zich verheven boven de (fysieke) arbeid en lieten het werk aan horigen over. Zij hielden zich oa bezig met het kopieren van boeken, zodat een aanzienlijk deel van wetenschap en kunst uit de Oudheid voor het nageslacht bewaard bleef.

samenstelling tekst en lay out pagina:
Piet van der Lende