Geschiedenis van de Stellingwerven en Noordwest Overijssel (Steenwijkerland)

Historische feiten, wetenswaardigheden en analyses over de vroegste tijden tot heden


 


Inleiding

Bij de behandeling van de peasantsamenlevingen heb ik uitgelegd, dat in de middeleeuwen en de eerste tijd daarna de dorpssamenlevingen niet geïsoleerd zijn, zoals de tribale samenlevingen, maar ook niet in die mate ingebed in en verbonden aan grotere gehelen als in complexe maatschappijen zoals de onze het geval is. De dorpen zijn in een aantal opzichten verbonden met supra-lokale systemen en instituten, maar de relaties zijn veelal beperkt, niet zo omvangrijk en intensief en meestal van sterk persoonlijke aard. Personalisering van zakelijke relaties is sowieso in dit soort samenlevingen zeer belangrijk en kenmerkend. Er zijn in sociaal-structureel en communicatief opzicht ingewikkelde processen waarbij via allerlei wegen lokale gebruiken en tradities over een groot gebied worden verspreid en vervolgens weer worden verwerkt tot en ingepast in lokale tradities en omstandigheden.

Grote en Kleine Cultuur

Voorzover er overeenkomsten in bijvoorbeeld cultuur bestaan tussen verder van elkaar verwijderde gebieden spreekt men van de Grote Cultuur (Grand Culture) in peasantsamenlevingen. De beperkte mate van inbedding in de grotere verbanden brengt met zich mee, dat zo'n dorp veelal nog vrij sterk een eigen karakter heeft, een eigen cultuur, maar een en ander is toch niet helemaal bepaald door het dorp zelf. De mate van inbedding in supralokale systemen is minder dan in complexe, westerse samenlevingen. De relaties van de inwoners onderling zijn van veel grotere frequentie en intensiteit dan die met de buitenwacht. Een voorbeeld van zulke samenlevingen zijn de feodale samenlevingen. Dorpen waren in belangrijke mate autark en autonoom, maar stonden toch in een zekere relatie met het grotere centrum (landelijk en regionaal). Men spreekt bij de lokale tradities van de Kleine Cultuur. Wanneer een element uit een lokale cultuur wordt verspreid over een groter gebied en wordt opgenomen in de Grote Cultuur spreekt men van universalisatie, wanneer een element uit de Grote Cultuur werd opgenomen en weer bewerkt in een lokale cultuur, waardoor het een ‘eigen’ karakter krijgt spreekt men van parochialisatie.

Voorbeeld

De typische wisselwerking tussen Grote en Kleine cultuur komt bijvoorbeeld tot uiting bij de verbreiding van het Christendom over West-Europa. De nieuwe godsdienst, die werd gedragen door de opkomende elite van feodale machthebbers kwam in botsing met het heidendom en de daarmee verbonden vereringen en rituelen. Deze botsing komt tot uiting in de vele legenden, die de strijd van heiligen tegen het heidendom tot onderwerp hebben. In de intermediaire samenleving behoorden deze heiligenlegenden tot de Grote Cultuur. In de Grote Cultuur van het bisdom Utrecht waren bijvoorbeeld de legenden van de 11.000 maagden en van St Maarten en St Nicolaas belangrijk. Ook in de manier, waarop legenden zich hebben verspreid en werden geinterpreteerd komt het specifieke karkater van de intermediaire samenlevingen tot uiting. Enerzijds een kultuurpatroon, dat in vele streken hetzelfde is (Grand Culture) anderzijds een kultuurpatroon met kenmerken, die alleen in een bepaalde streek voorkomen (Kleine Cultuur).

In de legende van de 11.00 maagden of de Ursula-legende is er een raamverhaal dat wijd verbreid is. Daarnaast kunnen de afzonderlijke maagden in hun verdere lotgevallen weer rituelen, gewoonten of wonderen tot uitdrukking brengen, die alleen in een bepaalde streek voorkomen. Een van de heilige jonkvrouwen stichtte dan bijvoorbeeld een stad of kerk en verrichtte in die streek wonderen, zoals het genezen van zieken. De Cuneralegende van Rhenen is bijvoorbeeld zo'n plaatselijke legende, die deel uitmaakte van de kleine, plaatselijke kultuur en die afgeleid was van het raamverhaal van de 11.000 jonkvrouwen. Voortdurend is er in de middeleeuwen een proces, waarbij rituelen, volksverhalen legenden e.d eerst alleen in een bepaalde streek voorkomen, daarna verspreid worden over een groter gebied en daarna weer in andere streken met plaatselijke andere gebruiken worden vermengd. Alleen in de omgeving van de stad. Een specifieke gewoonte in de Stellingwerven, die wellicht ook wijder verspreid is geweest is het St Thomasluiden. Zo valt er wel meer te zeggen over het specifieke karakter van de Stellingwerfse kultuur. De vraag is echter in hoeverre een reconstructie van de Stellingwerfse intermediaire samenleving op het gebied van legenden, volksverhalen en volksgeloof mogelijk is, waarbij een afbakening plaatsvindt ten opzichte van de omgeving. De bronnen zijn schaars.


samenstelling tekst en lay out pagina:
Piet van der Lende