Geschiedenis van de Stellingwerven en Noordwest Overijssel (Steenwijkerland)

Historische feiten, wetenswaardigheden en analyses over de vroegste tijden tot heden



Slijkenburg in de dertiger jaren van de twintigste eeuw

De tekst die hierna volgt is een weergave van een intervieuw met Trijntje van der Lende, die in Slijkenburg is opgegroeid.

' Ik ging in mijn jeugd in Slijkenburg naar school. We zaten met z'n zevenen naast elkaar in lange banken, dus je kunt begrijpen dat het een heksenketel was. Er kwamen ook veel leerlingen uit de omgeving van Slijkenburg. De kinderen van Eese Kuypers bijvoorbeeld, en die van Snieder. Deze families woonden vanaf Schoterzijl gezien op het eerste gedeelte van de Langelille. De kinderen die verderop woonden gingen in Munnekeburen naar school. Ook de kinderen "uut de ribben" gingen in Slijkenburg naar school, zoals die van Jan Pen, Klaas Douma en Klaas Buisman. Er was een speciaal schoolfonds, waaruit verschillende aktiviteiten van de school werden betaald. Dit "schoelefonst" is al heel oud. Ieder jaar was er een bijeenkomst in het cafe van oom Teunis van der Lende. Dan werd door de zogenaamde "floreenplichtigen" een middagmaal gebruikt en werd een schoolvoogd gekozen. De "floreenplichtigen" waren eigenaren van land waar florenen op lagen; dat was een oude belasting. Wie deze belasting betaalde mocht ook stemmen. Niet iedereen had echter evenveel stemmen. De verschillen waren niet alleen gebaseerd op de verschillende hoeveelheid grond die men in bezit had, maar ook konden op stukken grond met een gelijke oppervlakte verschillende aantallen stemmen rusten. Dan zeiden ze: "die heeft zoveel, en die zoveel stemmen". De burgemeester was toeziend schoolvoogd. Het "schoelefonst" heeft er ook voor gezorgd, dat er in Slijkenburg eerder dan in andere dorpen elektriciteit werd aangelegd, door een aansluiting op de IJsselcentrale via een kabel onder de Linde door. Wij kregen in Slijkenburg toen ook straat verlichting. In het dorp werd gesproken over het "nije lucht". Wij waren daar erg trots op; dat was iets, wat ze elders niet hadden!.

vv

vvv

In mijn jeugd was meester Kuit hoofd van de school in Slijkenburg; op vrijdagmorgen gaf hij natuurkundeles, hij wist veel van planten, daarvoor had hij ook een landbouw cursus gevolgd. De meester vertelde bijvoorbeeld over de verschillende soorten gras: kropaar was slecht gras, een soort onkruid, en verder waren er veldbeemt en tuintjesgras. De kropaar groeide op droge grond, in de berm bij de Kuinderdijk. In de Kuinderpolder groeide ook zeegras. In de Veenpolder niet. Daar groeide meer ruwbeemt, vooral op de nattere gedeelten. We vonden vooral verschillende soorten gras in de "Ossepolder", zo genoemd omdat deze polder eigendom was van de familie Osse die in Losser bij Enschede woonde. Osse had allerlei verschillende soorten gras laten inzaaien, om uit te proberen welke soorten het beste waren. We leerden dan van Meester Kuit de namen.

Vroeger was de rivier de Linde stromend water, dat helder en schoon was. Je kon er de potten en pannen in wassen. Vis uit de Linde was lekkerder dan van de overkant. Maar de natuur in de omgeving leverde nog meer lekkernijen op. We gingen "in de ribben" wel te "brommelzeuken". Langs de Blankenhammigerdijk groeide mosterdzaad. Dat kwam zo. In Oldemarkt woonde een man, die zelf mosterd maakte en verkocht. We noemden hem het "mosterdmannechien". Hij kwam ook wel op Slijkenburg om mosterd te verkopen. Wat hij onderweg verloor groeide in de berm weer op. Meester Kuit wist ook veel over de geschiedenis van Slijkenburg en omgeving, veel meer dan latere schoolmeesters. Hij had hier ook familie wonen. Zijn moeder was een de Boer, een nicht van grootvader, en hij was getrouwd met een nicht van mijn zwager Wubbe Berkenbosch. Zijn schoonmoeder was ook een de Boer, een tante van mijn zwager Wubbe z'n moeder. Op school leerden wij allerlei rijmpjes van meester Kuit. Ik zal een voorbeeld geven, dat de meester mij zeker geleerd heeft omdat mijn vader timmerman was. Het is een versje uit een schoolboekje, dat ik van buiten moest kunnen opzeggen.

"Baas Spaanders sprak zijn jongens aan

nu knapjes aan het werk gegaan,

het huis van juffrouw Pimpernel,

moet heden klaar, versta je wel!.

"Ja baas" zei Jan, "zo baas" zei Piet,

maar onze jongens leek het niet.

Veel liever zouden ze in het groen

een heerlijk middagdutje doen.

Dat middagdutje zat vandaag

ons Jantje deerlijk in de maag en

hij bedacht zich dan ook snel

in het huis van juffrouw Pimpernel.

Hij ging naar boven, en tot zijn pret

vond hij daar een overheerlijk bed,

van lange krullen juist gespreid

In 't krullenhoekje sliep hij in.

Daar vond hem Piet: "Heb jij geen zin?"

Ik geef aan 't werken ook de brui

wij zijn voor niets geen timmerlui.

De baas hoort hamer, schaaf noch zaag

en denkt: "wat zijn die jongens traag".

"Wat doe jij Jan", zo riep hij luid.

"Ik? Niets". En Jantje rekt zich uit

"Wat drommel, niets, en waar zit Piet,

die rakker zie ik ook al niet.

Waar zit jij Piet, Jij houten klaas?"

Piet antwoordt: "Ik help Jantje, baas".

Wanneer we vrij waren van school deden we allerlei spelletjes, zoals "streekgooien", "tiepelen", "kullegienknikkeren", "land- veroveren" en "hoetienballen". Van de meeste spelletjes kan ik me de spelregels niet meer zo goed herinneren. Streekgooien herrinner ik me nog van, dat er een vierkant met een rondje was, dat spel speelden we met kalken pijpestelen in de grond. Bij landveroveren had iedere speler een mes in zijn stuk land staan, dat door anderen veroverd moest worden. Overigens speelden ook volwassenen in mijn jeugd allerlei spelletjes. Zondagsmiddags speelden de mannen op Slijkenburg "knikkeren op de tik", waarbij met knikkers op een steen werd gemikt, die de "tik" heette. Als je dicht bij "De tik" was, mocht je kruis of munt gooien. Ik heb wel eens gehoord dat er vroeger ook een spel was dat bikkelen heette, maar in mijn tijd werd dat niet meer beoefend.

De school van Slijkenburg is later opgeheven door een gebrek aan leerlingen. Er werden op een gegeven moment in Scherpenzeel en Langelille nieuwe scholen gebouwd. Vroeger was de school van Scherpenzeel in het gebouw bij de hervormde kerk wat nu "Het Centraal" is. Later is er een nieuwe gebouwd, dicht bij de Nijeweg. Ter gelegenheid van de opening is er nog een heel feest geweest, waar ook een vers bij werd gemaakt, waarvan ik mij alleen de eerste regels herinner:

De nieuwe school is klaar, laat ons nu met blijde zangen

dit schoolgebouw ontvangen.

Veel leerlingen die in Slijkenburg naar school gingen, gingen nu naar Scherpenzeel en Langelille. De Slijkenburgers waren daar zeer kwaad over. De andere dorpen hadden hen concurrentie aangedaan. "Zie hem' Sliekenburg altied plukt". Overigens bestaat het schoolgebouw in Slijkenburg nog steeds, Meerstra heeft er een tijdje gewoond. Die achterstelling van Slijkenburg kom je steeds weer tegen. Ik heb nog ruzie gehad met meester Geert Kuipers, die in Wolvega hoofd was van de tuindorpschool. Een jaar of tien geleden was ik in Wolvega op een voorlichtingsbijeenkomst over de geschiedenis van Weststellingwerf. Meester Kuipers had allerlei dia's gemaakt, ook over Slijkenburg, met name van de school. Meester Kuipers zei: dat is altijd een eenmans-school geweest. Ik werd kwaad. Dat is niet waar, zei ik. Het was een twee mans school. Ook met een ander dorpje deed ie zo van: dat stelt niet veel voor. Hij zei ook, dat Peter Stuyvesant in Munnekeburen geboren was. Ik zei, nee, Pieter Stuyvesant is in Slijkenburg geboren. Kijk dat was ook weer zo'n Wolvegaster, die wat denigrerend deed over andere dorpen. Zo van : het is Sliekenburg maar, het stelt niet veel voor. Je kunt in zijn algemeenheid zeggen: "zie hem' Sliekenburg altied plukt, Sliekenburg hong d'r maar wat bij. In het boek van Bouwe Oosten staat:" De Kuinderpolder is sinds eeuwen onbewoond gebied". Kijk, dat is nou ook weer zoiets, dat is niet waar.

De familie Pen

Mijn grootmoeder van vaderskant heette Hasseltje Pen. Zij had zes broers, waaronder Klaas, Frerik en Roelof. Harm Pen, de vader van grootmoeder, en zijn zoon Frerik Pen die in Munnekeuren woonde, waren veenbazen, die ook een winkel hadden. Niet alle veenbazen hadden dat. De Oostens waren ook wel veenbaas, maar die hadden niet zozeer een winkel. Roelof Pen is ongetrouwd gebleven; hij ging iedere dag naar het cafe in Slijkenburg om te zuipen. Mijn grootmoeder hield veel van hem, steeds beloofde Roelof mijn grootmoeder beterschap, en het drinken te zullen laten, maar steeds verviel hij weer in zijn oude fout. Oom Roelof van der Lende is naar hem vernoemd; daarom werd hij ook altijd zo door grootmoeder verwend. Tante Zwaantsje, een zuster van moeder, was getrouwd met Gerrit Raterman. Die heeft nog een tijdje een cafe gehad bij de Oudetrijnster brug. Frerik Pen kwam daar veel; het was een vreselijk dikke kerel met een groot woord, die iedereen bang probeerde te maken. Wanneer tante Zwaantsje in het cafe aan het schoonmaken was, moest ze s'morgens gauw een hoekje vrij maken voor de ouwe Frerik, want die bleef lang plakken. "O Here, ouwe Frerik komp eran, gauw een hoekien schoonmaken, want die blif lang plakken". Soms had tante Zwaantsje hulp van tante Meintien. Wanneer ouwe Frerik zich had ge‹nstalleerd, begon de conversatie. Tegen tante Zwaantsje: "Wat wuf heb ie daor an 't wark, mit die wi'k de rietpolle in". "Nou", zee tante Zwaantsje, "ik bin niks niet bange veur je". "Nee, ie bin iene van F•kke". De o van Fokke werd daarbij langgerekt uitgesproken. Frerik bedoelde met deze uitspraak, dat tante Zwaantsje een dochter was van Fokke de Boer, die ook voor niemand bang was. Ik moet erbij zeggen: ik heb het hiervoor gehad over de aanzegger Kobus Pen. Dat was geen familie van grootmoeder. Dat was een heel andere familie Pen.

Tante Meintien

Tante Meintien was getrouwd met Jacob de Boer, een broer van moeder. Ze heette van haar achternaam van Huizen. Haar zuster Hendrikje die we "Henne" noemden, had een andere achternaam. Dat kwam zo. Op het gemeentehuis in Wolvega werden bij de aangifte van een geboorte nog wel eens de verkeerde namen opgeschreven. Daarom heette tante Meintien van Huizen met een z en haar zuster Hendrikje van Huisen met een s. Ze heeft in Wolvega nog geprobeerd om het veranderd te krijgen, maar dat is niet gelukt. Over tante Meintien bestaat ook nog een leuk verhaal. Sjoukje van Tinus, haar schoondochter, was op een gegeven moment jarig. Tante Meintien was het adres kwijt. Wat moest ze nu op de felicitatiekaart zetten? Ze besloot tot de volgende adressering: "Aan Sjoukje, in de buurt van Popma". Ze schaamde zich er echter voor, dat ze het adres van haar schoondochter niet wist, dat mocht niemand weten. Daarom zette ze er als afzender op "je weet wel van wie".

Reuk van Anders

Ik herinner mij ook nog een verhaal van Rieuwkje Timmerman, in de wandeling "Reuk van Anders" genoemd. Ik heb het verhaal van Griet van Dolf. Reuk ging veel naar Amsterdam om te dienen, ze werkte dan als dienstmeid bij aanzienlijke families. Haar vader, Andries, was getrouwd met Pietje van der Lende. De grootmoeder van Reuk heette Margje Oosting, dat was dus mijn overgrootmoeder. Later kwam Reuk geregeld uit Amsterdam om het huis van haar vader schoon te maken. Ze ging dan met de Lemsterboot over; soms ging ze dan lopend naar Slijkenburg, soms haalde Heine haar op. Ze droeg vaak kleren, die de mevrouwen waar ze werkte haar gegeven hadden. Dat leek vaak nergens op, maar Reuk zei altijd: "als het maar schoon is". Ze was vegetarier, iets waar ze wel eens om geplaagd werd. Nu was het in vroeger tijden zo, dat rijke families zich wel eens een dubbele naam aanmaten, dat stond deftig. Volgens Reuk was dit met een rijke tak van de familie Oosting ook gebeurd. Een vertegenwoordiger van dat geslacht noemde zich Bieruma-Oosting. Reuk wilde wel eens uitzoeken, hoe dit zat. Om een en ander na te gaan, ging ze naar het buiten Oranjewoud bij Heerenveen, waar de familie woonde en bood ze zich aan als hulp in de huishouding. Op een dag was er een groot feest op Oranjewoud, waar veel aanzienlijke Friezen bij aanwezig waren. Reuk moest de gasten bedienen. Hoe kwam ze er nu achter, of Bieruma-Oosting familie was?. Nu hingen er in de eetkamer allemaal oude schilderijen aan de wand, het waren portretten van mensen die op Oranjewoud gewoond hadden. Reuk liep naar een van de schilderijen, waar een vrouw op stond en zei" Kiek doar es, die liekt sprekend op onze beppe". Er viel een stilte in de eetzaal. De bewoners van Oranjewoud namen haar apart en vroegen haar, wat ze bedoelde. Reuk legde uit, dat haar grootmoeder Margje Oosting heette, en dat ze zeker familie was. Nu praten we over de negentiende eeuw, en het was in die tijd een grote schande, als zo'n aanzienlijk geslacht familie was van een dienstmeid. Reuk werd dan ook op staande voet ontslagen. Enige tijd later verscheen er een koets met voorname heren in Slijkenburg. Ze gingen naar de herberg van de weduwe Beppe van der Lende-Oosting. Tijdens het nuttigen van een consumptie wierpen zij enige onderzoekende blikken om zich heen. Daarna zijn ze weer vertrokken.

Fokke de Boer

vv

vvvvv

Grootvader Fokke was visser aan de Nijweg. De Nijewegsvaart was de scheiding tussen Schoterzijl en Spanga. Er waren daar veel petgaten, waar grootvader in viste. Ik herinner me in dit verband "Het Wiede Gat". Men zei ook wel eens dat het daar spookte, sommige mensen uit de generatie van mijn grootouders meenden nog dat er spoken bestonden. Grootvader Fokke kon mooi vertellen, ook over de familie Pen, omdat hij daar voordat hij visser werd heeft gewerkt. Dat kon hij echter niet blijven doen, omdat hij een trap van een paard kreeg, vlak nadat hij getrouwd was. Hij is toen visser geworden. Familierelaties waren in mijn jeugd heel belangrijk. Ik zal een voorbeeld geven. Grootvader heeft wel verteld, dat Fedde Koksma een oom van hem was, die is ook nog schoolmeester op Slijkenburg geweest.

De zoon van Fedde Koksma woonde in de Lemmer en heette Jurjen. Die had een broer, die Knelis heette. Jurjen reisde voor zijn vader, die ijzerhandelaar was, langs de afnemers, die produkten uit de ijzerhandel bestelden. Zo kwam Jurjen ook wel bij vader in de timmerwinkel. Jurjen sprak bij ons nog van "neef en nicht" ook al was het heel verre familie. Maar bij grootvader Fokke hadden ze een Knelis en bij Koksma ook. Dus zodoende. Tegen Margje Oosting en Koen van der Lende was het altijd "Pake of "beppe", later werd het grootvader of grootmoeder. In plaats van tante zeiden ze ook wel moeie of muie: me Geertien en me Margien. Pake was winkelier en ontvanger der accijnzen. De familie van grootmoederskant was erg arm. H.A. de Boer is alles kwijtgeraakt met de watersnoodramp van 1825. Dat was grootmoeder haar volk. Moeder is naar hem genoemd. Grootvader, dat waren heel andere de Boer's. Die waren ook familie van de Klijnsma's De naam Zwaantje komt daar vandaan. Moeder nam ons mee uit logeren aan het Krompad en dan gingen we theedrinken bij de ouwe Albert Klijnsma bij de brug. En dan kregen we wel eens een ruikersflesje. Moeder mos ok te dienen. "Ik hope niet dat dit mien meisies dat zal overkoem' want anders bi'j meid of knecht. Maar ie kun' er een hoop an doen. Van nette afkomst, d'r is wel verschil in. Eeerlijk duurt het langst, heb vetrouwen, daar gaat het oM.

burenhulp

Bij belangrijke gebeurtenissen, zoals bij geboorte, huwelijk en overlijden, hielpen de buren elkaar. Wanneer er iemand dood ging werd in de buurtschap waar de overledene toe behoorde het overlijden huis aan huis aangezegd. Dus bij ons in het dorp was dat Slijkenburg en enkele huizen op de Lindedijk. De boerderijen verderop, bij de Blauwhof, vormden een eigen buurt. Men had daar ook een eigen begrafenisvereniging. Verder waren er nog buurtverenigingen aan de Nijweg en in Spanga. In mijn jeugd was Kobus Pen bij ons in het dorp de aanzegger. Kobus sprak overal waar hij kwam de vrouwen aan met "moeder". Het aanzeggen moest gebeuren ten overstaan van de vrouw of de heer des huizes en niet tegen de meid of de knecht, die toevallig aan de deur kwam. Vervolgens hield Kobus een heel relaas: "Dat heden is overleden in de ouderdom van zoveel jaren"..en dan volgden de naam van de overledene, het tijdstip van overlijden en de datum en de tijd, waarop de begrafenis zou plaatsvinden. Het aanzeggen moest zoals gezegd gebeuren ten overstaan van de vrouw of heer des huizes. Kobus Pen werd om die gewoonte wel eens in de maling genomen. Zo werkte Annechien van Jan Nijeveen op Sliekenburg. "Ze goat daor te dienen" zei men dan. Op een keer was er weer iemand overleden en Kobus verscheen bij de schuurdeur. Annechien stond voorovergebogen met de rug naar Kobus gekeerd de vloer te dweilen. De aanzegger verkeerde in de mening, dat hij met de vrouw des huizes te doen had, en begon zijn relaas. "Dat heden is overleden"... Annechien bleef voorovergebogen staan wachten, tot Kobus klaar was. Toen stond zij pas op. En Kobus was niet zo goed, of hij moest het hele verhaal nog een keer afdraaien voor de echte vrouw des huizes. Kobus was getrouwd met Truitje Toepoel. Die kwam wel bij mensen thuis te bakeren. "Truitje proatte hoog, zie kwam uut de kolonien, ze was de tweede vrouw van Kobus". Slijkenburg hoorde kerkelijk onder Spanga. Het was de plicht van de buren, om de overledene te gaan "overluden". De klok in de klokkenstoel op het kerkhof van Spanga werd dan gedurende een bepaalde tijd volgens een vast patroon achtereen geluid. Aan het aantal slagen en het ritme konden de bewoners van de buurtschappen, waar het overlijden niet huis aan huis was aangezegd, horen of er een man dan wel een vrouw overleden was, zodat men meestal wel wist, wie het was. Het "overluden" gebeurde de ochtend na een sterfgeval. De buurtbewoners hadden ook de plicht, het overlijden aan te geven op het gemeentehuis in Wolvega en om de overledene naar zijn laatste rustplaats te brengen. In de tijd voordat de Afsluitdijk werd aangelegd en de Zuiderzee veranderde in IJsselmeer was het ook de plicht van de buren, bij stormweer of bij onraad te gaan wachtlopen, en men gebruikte dan een ratel, om de bevolking tegen naderend onheil te waarschuwen.

Er waren bij ons in het dorp verschillende verenigingen. Er was bijvoorbeeld een gemengde zangvereniging, waar zowel protestanten als katholieken deel van uitmaakten. Sommige families uit de omgeving van Kuinre gingen naar Slijkenburg om te zingen, omdat de zangvereniging door haar gemengde karakter minder "orthodox" was dan zangverenigingen in andere dorpen. Er was verder nog een voetbalclub die "Zwart-Wit" heette en er was een leesgezelschap. Soms werden er op Slijkenburg ook toneeluitvoeringen gegeven. De bewoners van Slijkenburg lazen de krant samen met de buren, naaste familieleden of kennissen in het dorp, om zo abbonnementsgeld uit te sparen. Vader las de Opregte Steenwijker Courant, ook wel het "Ouwe Wief" genoemd, samen met Hessel Postma. De "Opregte" verscheen enkele malen per week, evenals de "Hepkema", de Heerenveense Courant, die vader samen met de buurman las, die ook wel bij hem kwam werken. En de "Liwwarder", de Leeuwarder Courant, lazen we samen met neef Teunis van der Lende, die cafehouder was op Slijkenburg. Voor ons was de Opregte Steenwijker de belangrijkste krant, met veel lokaal nieuws. De "Hepkema" werd veel minder gelezen. In dit verband is er ook nog een leuk rijmpje. "wie zich aan krantenlezen wijdt, blijft op de hoogte van de tijd".

dorp op de grens van Friesland en Overijssel

In Slijkenburg herrinnerden verschillende dingen in mijn jeugd nog aan het feit, dat het dorp op de grens van Friesland en Overijssel lag. Er stond in het dorp een huis met gele steentjes, waar nu Klaas Fledderus woont. Dat was vroeger het marechaussee of douanehuis. Er was in Slijkenburg op de grens van de twee provincies ook een tolhek. Paard en wagen moesten wel betalen, voetgangers niet. De familie Willinghe Prins mocht tolheffen. In het tolhuis woonde in later jaren Knelis Dijkman. Hij was bruggewachter. Hij moest de brug die de verbinding vormde tussen de Kuinder- polder en Slijkenburg open en dicht doen. Overigens noemden we de Dijkmannen "Diekeschieters". In het dorp stond ook een schuur, die in mijn jeugd werd gebruikt als koestal. Het was een gebouw met hele zware balken. Dat schijnt in vroeger tijden een smokkelzolder te zijn geweest. Er werden dan tijdelijk goederen op de zolder opgeslagen, die via de Linde van de ene naar de andere provincie werden gesmokkeld. Ik had het net over de brug van Slijkenburg naar de Kuinder- polder. Voor veel boeren uit Weststellingwerf die land bij- huurden in de Kuinderpolder was die brug een uitkomst. Was die brug er niet geweest, dan hadden de boeren het hooi helemaal via Kuinre moeten vervoeren, want de Kuinderpolder was verder omgeven door water. Ging een boer toch via Kuinre, dan zeiden ze "Die goat de Kunder omme". Voor de boeren uit de Veenpolder van Weststellingwerf was dat een omweg. Daarom zeiden die wanneer iemand wat breedvoerig was:" Die goat de Kunder ok omme".

schippers

Het was in veel families de gewoonte, dat men generaties lang hetzelfde beroep uitoefende. Zo was men in de familie Fledde- rus vaak scheerbaas of kuiper, een enkeling was schipper. De Kuipers maakten botervaten. Ladus Fledderus woonde als kuiper in Munnekeburen. Dat was de grootvader van mijn neef Tette. Zijn broer Gerrit Fledderus woonde op Slijkenburg. Er is nog een foto van kuiper Fledderus. Een kijkje bij kuiper Fledderus in z'n werkplaats". In Kuinre woonden verschillende schippersfamilies, bijvoorbeeld die van Groenhof, Piet Bremer, De Vries, De Ruiter en Fledderus. (1) Ik herinner me ook nog een schippersfamilie die Wellinga heetten. Het was altijd druk op de Linde, want vroeger ging alles over het water. Veel schippers vervoerden turf, hooi, takken, zand en grind. Verder waren er houtschippers, die evenals de zand- en grindschippers ook wel in Slijkenburg aan de wal kwamen om bij vader materialen af te leveren voor de bouw en de reparatie van huizen en boerderijen in de omgeving. De turfschippers kwamen voor de wal met hun lange turf uit het hoogveen, dat door de bakkers in Kuinre en Slijkenburg werd gebruikt om de ovens op te stoken. Er was een duidelijk onderscheid tussen de hiervoor genoemde groep schippers en andere schippers, die op kontrakt verschillende goederen vervoerden, en de beurtschippers, die volgens een bepaalde dienstregeling een vaste route aflegden. Er waren verschillende diensten van Kuinre op omliggende plaatsen, zoals Steenwijk, Zwolle, Lemmer, Sneek en Leeuwarden. Veel van die schippers kwamen natuurlijk ook langs Slijkenburg. Zo kwam de boot op Leeuwarden een keer per week langs. Die schipper bracht ook wel eens meel naar Slijkenburg voor de bakker. Er was nog een derde kategorie schippers, die lager in aanzien stond dan de beurtschippers en de zand-of grind schippers. Dit waren schippers, die met hun "negosie" in snikken over de Linde en de Tjonger voeren, om allerlei materiaal te verkopen dat in huishouding of bedrijf gebruikt kon worden, zoals potten en pannen. Vaak waren ze behalve "negosieschipper" ook wel schereslijper of paraplumaker. Voor deze laatste aktiviteit kwamen ze wel bij vader om spijkers. De Slijkenburgers spraken wat denigrerend over dit "skippies- volk" dat men vergeleek met het "woonwagenvolk" dat tussen Slijkenburg en Kuinre op de Kevietepolle een standplaats had. Hilbert Vermaning was zo'n "negosieschipper". Hij was de vader van de bekende amateur-archeoloog Tjerk Vermaning. Ook de grootvader van Tjerk, die ook Tjerk heette, was schipper. Ik heb ze nog wel gekend. De ouwe Tjerk was altijd dronken. De Vermanings waren altijd druk aan het redeneren, ze konden goed hun woordje doen, ook al hadden ze geen school gehad.

Omdat Slijkenburg aan het water lag, op een punt waar Tjonger en Linde en verschillende dijken en wegen samenkomen, was het er een komen en gaan van beurtschippers, handelsreizigers en ander rondtrekkend volk. Er passeerden met name veel schepen uit Friesland, die over de binnenwateren naar Kuinre gingen. Veel handelsreizigers volgden over land de route Oldemarkt- Ossenzijl-Blankenham-Kuinre-Slijkenburg-Lindedijk en dan via de overzet weer terug naar Oldemarkt. Kijk, ze gingen dan niet verder landinwaarts, naar Scherpenzeel of Spanga. Dat was te ver weg.

handelsreizigers

Er waren dus verschillende handelsreizigers, die ook Slijkenburg aandeden. Soes Manus van der Horst een joodse man uit Blokzijl, kwam iedere week. Hij liep vaak met een zak op de rug, waar hij vodden in deed die hij had opgekocht. Soes Manus had een winkeltje in Blokzijl. Hij verkocht bijvoorbeeld "kistekatoen", dat vader gebruikte om de doodskisten, die hij timmerde mee te bekleden. In Blokzijl woonden verschillende Joodse families, die daar ook een synagoge hadden. In de dertiger jaren is hun aantal sterk teruggelopen. De synagoge werd toen afgebroken. Joodse familienamen waren oa Ter Horst, Brest en Boekies. Er waren ook wel anderen met de lappekar uit Kuinre. Er kwamen ook wel kooplieden uit Duitsland, die textiel bij zich hadden om te verkopen. Ze overnachtten dan in Kuinre, en ze bezochten de omliggende dorpen lopend, met een houten bak op de rug, waar ze het "goed" in deden. Wat betreft de figuren die uit andere plaatsen naar ons dorp kwamen herinner ik mij ook "Pieter de Lieger". Die was heel arm, hij had geen werk en geen geld. En bedelen was vroeger verboden. Je mocht niet de huizen langs gaan om daar om geld te vragen. Pieter de Lieger verzon allerlei trucs om dit verbod te omzeilen. Zo kwam hij ieder jaar uit De Lemmer, aan het begin van het jaar om te nieuwjaarswensen. Kijk, dat mocht wel, en dan kreeg hij bij de huizen waar hij kwam ook wel wat. Pieter probeerde dit nieuwjaarswensen zolang mogelijk te rekken. Tot ver in maart zwaaiden bij de boeren de deuren open, en klonk het "veel heil en zegen in het nieuwe jaar!". Hij kwam ook wel uit De Lemmer met een opgestopte vis, als bezienswaardigheid voor de kinderen. Het was vaak een speciale vis, extra dik, of een zeer zeldzame soort. En iedereen die een cent betaalde mocht de vis uitgebreid bewonderen. Op het einde van de negentiende eeuw, maar dat was voor mijn tijd, bezochten hannekemaaiers uit Duitsland de boeren on de omgeving van Slijkenburg, om daar het gras te maaien en in de hooiing te werken. Die hannekemaaiers brachten allerlei verhalen mee, dorpsbewoners vertelden nog wel eens van die verhalen, maar daar kan ik me niet zoveel van herinneren. Ik herinner me alleen nog het begin van een van die verhalen: "Haben sie wol es bij Blauwe Hanske in de hooiing west, die had een peerd mit iende witte poot, dat was wat mans".

bakkers

Zo net had ik het erover, dat de turfschippers lange turf uit het hoogveen naar de bakkers in Kuinre en Slijkenburg brachten. Een van de bakkers in Kuinre was Tette Koenderts, die stond vooral bekend om zijn lekkere roggebrood. Hij was getrouwd met Trijntje Kuit. Bouwe van Vels, bijgenaamd "kleine Bouwgien" kwam wel met een kruiwagen vol roggebrood naar Slijkenburg om het daar te verkopen. Het brood was ook aanleiding voor een gezegde: "in tieden van nood eten we koeke veur brood". De produkten die de bakkers maakten waren aanleiding voor allerlei scheldwoorden. Zo scholden de Slijkenburgers de Kundersen uit met "Kunderse kroggen", terwijl de Kundersen op hun beurt spraken over "Sliekenburger moppen".

vv

vvvv

Wat de bakkers betreft herinner ik mij ook nog een rijmpje van vader: "De bakker van de hoek die heeft vannacht geblazen, de vellen van de broek die hangen voor de glazen". De bakker blies in vroeger tijden op een bakkershoorn, om aan te geven dat het brood gaar was. De mensen wisten dan, dat het brood te koop was. In andere dorpen woonden natuurlijk ook bakkers. In Scherpenzeel was dat Jelle Aukes Oosten, bijgenaamd "Jelle de Bakker". Hij woonde waar ook het cafe van Jantje Fennema heeft gestaan en waar nu de RABO-bank staat. Het was een broer van Izebrand en Berend Aukes Oosten.

De kerk

In het ene dorp was de Hervormde kerk rijker dan in andere. In sommige dorpen beschikte de kerk over zoveel bezittingen, dat de gemeenteleden die het erg arm hadden een bijdrage konden ontvangen in de winter, wanneer het erg koud was en de mensen geen werk hadden. De arbeiders in Blankenham hadden het vaak beter dan in andere dorpen. Veel arbeiders in dit dorp kregen bijvoorbeeld gratis turf in de winter. Het kerspel financierde ook wel andere aktiviteiten, zoals handwerklessen, die mijn zuster Hasseltje nog heeft gegeven. De landarbeiders in Blankenham stonden door de rijke kerk hoger in aanzien dan bijvoorbeeld in de Veenpolder; ze liepen haast naast hun schoenen van verwaandheid. Ze deden net, of de boerderijen die de kerk in bezit had, van hen waren. Wanneer in het voorjaar voor die boerderijen een nieuw pachtkontrakt werd afgesloten zeiden de arbeiders in Blankenham: "onze boerderijen wodden ok weer verhuurd". Wanneer in een bepaald dorp de kerk veel landerijen in bezit had, werden sommige dorpsbewoners lidmaat van de kerk, om voor een boerderij in aanmerking te komen. In Munnekeburen schijnt dit nog wel eens te zijn gebeurd. Wat het belang van het geld betreft: ik herinner mij, dat vroeger een "cohier voor de vermogensbelasting" werd uitgegeven. Men publiceerde dan lijsten met namen van dorpsbewoners, die een aanslag vermogensbelasting hadden gekregen. Iedereen kon dit lezen. Sommige mensen zorgden er expres voor, dat ze op die lijst terecht kwamen; ze gaven dan iets op voor de vermogensbelasting. Dit vergrootte weer de mogelijkheid om ergens geld te lenen en bovendien vergrootten vaders met dochters in de huwbare leeftijd de kans, dat hun dochter een goeie partij kreeg. Dat de mogelijkheden voor het uithuwelijken van de dochter vergrootte.

De vissersbevolking die in Kuinre op het Zuiden woonde, was zeer "orthodox". Het was een wat afzonderlijke groep, met geheel eigen gewoonten en geloof. In de Tweede Wereldoorlog waren er verschillende, die geen persoonsbewijs wilden hebben, omdat dit volgens de bijbel niet mocht. Er moest een foto op zo'n persoonsbewijs, en het maken van foto's stond gelijk met het maken van afgodenbeelden.

Katholieken

vv

Klaas Hofmeijer, bijgenaamd Klaas eenoor

Er woonden in Slijkenburg vroeger veel katholieken. Bijvoorbeeld Josefa Zeevat, die getrouwd was met Klaas Hofmeijer. Josefa vond het niet erg, tussen al die protestanten te moeten wonen. Later zijn ze naar Kuinre verhuisd, toen ze wat oud en slecht ter been waren. Anders konden ze niet bij de kerk komen, en bovendien kreeg Klaas een baantje als tuinman bij de pastoor. Maar "Seve" zoals ze werd genoemd, wilde wel op haar knieen weer terug naar Slijkenburg. De pastoor wist het ook al: 28 jaar naast de timmerman op Slijkenburg gewoond, en er was nooit een kwaad woord gevallen. Er woonden in Slijkenburg nog meer katholieken. De middenstand in Slijkenburg profiteerde natuurlijk van het vele scheepvaartverkeer. Er waren in Slijkenburg twee cafe's; de herberg van de weduwvrouw Albert van der Lende en de herberg van Epke Peereboom en Trien Koesveld. Trien van Epke was ook katholiek. Ze was in de twintiger jaren al oud. De broers van Epke, Tije en Knelis Peereboom, hadden een graanmolen in Kuinre. Overigens stond er ook een soort molen op Schoterzijl. Vroeger hadden de boerderijen een melkkelder, met daarboven een opkamer. De opkamer op de Blauwhof werd gebruikt als schuilkerk door de katholieken uit het nabijgelegen Overijssel, toen die werden vervolgd in de tachtigjarige oorlog. Er staat me iets van bij, dat familie van Douwe Egberts nog op de Blauwhof heeft gewoond, of dat die familie eigenaar geweest is. Oom Harm van der Lende kocht de boerderij van baron Rengers. Oom Harm heeft altijd geluk gehad, hij is bij rijke familie ingetrouwd. De familie van Trijntje de Vries uit de Lemmer had veel centen. Zijn vrouw Griet was bovendien enigst kind..

De kerk van Kuinre, die nu bouwvallig is, heette de St Nicolaaskerk. De kerk bezat veel landerijen; beneden aan de Sta- tendijk ligt nog de St Nicolaashoeve, die ook eigendom was van de katholieke kerk. Vader ging er wel heen te timmeren, we kregen dan een rekening van de katholieke kerk.

scheldnamen

Ik heb in mijn verhalen verschillende bij- en scheldnamen genoemd. Vaak was dit ook noodzakelijk, om verschillende mensen die dezelfde naam hadden uit elkaar te houden. Er woonden in Kuinre wel drie mannen, die allen Luite van Vels heetten in de volksmond uitgesproken als Lute. Om ze uit elkaar te houden werden ze Lute de nachtwacht, Lute Bot en Lute van B genoemd. (Zie website van de familie Van Vels). Er woonden in Slijkenburg en omgeving op een gegeven moment wel 12 vrouwen die Griet heetten, en die kregen ook allemaal bijnamen. In de stadsherberg van Kuinre woonde vroeger Jan de Lange, die als scheldnaam "Jan de Barre" droeg. Wanneer iemand wat recalcitrant was, zei men "Die mag ok wel es onder de woge". In mijn jeugd woonden er veel vrouwen in de omgeving, die de achternaam van der Lende hadden. De buurtbewoners spraken daarbij over "Lendeblei". Dit ontlokte ons meestal als antwoord:" nou, die bin' lekker, ik wou da'k er iene hadde".

Kuinre

Slijkenburg was sterk op Kuinre georienteerd. De omroeper van Kuinre, Jan Dragt, kwam ook wel in Slijkenburg. Hij gebruikte een soort gong, om de aandacht te trekken. Het was een koperen bord waar hij met een stok op sloeg. De omroeper deed vooral mededeling over besluiten van het gemeentebestuur, of wanneer er iets te koop was. "Jan Dragt het ok weer wat op et bord" zei men dan. Over de "Kundersen" bestaat nog een gezegde, waarin de Slijkenburgers hen bespotten omdat ze de h niet konden uitspreken. Wanneer de Slijkenburgers naar Kuinre, dus naar de heerlijkheid gingen, dan zeiden ze: "We zull'n zien dat we in de eerlijkheid koem' en as we de h kwiet binn' dan hoalen we die in (h)Amsterdam wel weer terugge".

dokter Peel

Ook de dokter van Kuinre, dokter Peel, bezocht Slijkenburg. Hij reed in een dokterskoetsje, waarvan Sybolt Zwart de koet- sier was. Die is nog zouaaf geweest bij de paus. Daarvoor moest je langer zijn dan 1 meter 80, en dat was Sybolt. De moeder van Sybolt was een zuster van onze overbeppe. Zijn kinderen waren ook "rooms". Dokter Peel was dus een neef van grootvader. Dokter Peel z'n moeder heette Geertje Rudolfs Oosting. Vader en zoon Peel zijn dokter in Kuinre geweest. Geertje was niet "rooms" dokter Peel dus wel. Dokter Peel kocht allerhande oudheden op; zijn schoonzuster, dus Beppe verkocht hem alles om zich de schuldeisers van het lijf te houden. "Dan had beppe weer centen, want d'r ston altied wel iene bij de deure, ie weet'n hoe dat vroeger ging". Toen na het overlijden van dokter Peel boelgoed werd gehouden, dreef een schip met antiek de Linde af, op weg naar andere oorden. Anne kocht op een boelgoed nog een beeld, dat Jezus voorstelde. Het beeld was echter zeer breekbaar. Anne behandelde het iets te ruw, zodat er een arm afbrak. Dit ontlokte haar de reactie :"o God, wat het Jezus een dunne arms!". Dokter Peel hield veel van kinderen. Wanneer we vroeger naar hem toe gingen kregen we altijd wat. Jannes van dokter Dokter Peel moest ook Scherpenzeel en Munnekeburen verzorgen; Jannes Hoef, bijgenaamd "Jannes van dokter" bracht vaak de medicijnen rond. Hij wandelde dan van Kuinre naar de dorpen, waar de medicijnen naar toe moesten, en meestal kwam hij dan door Slijkenburg. In het gezin van de familie Hoef was het armoe; Jannes had geen geld om nieuwe klompen te kopen. Wanneer hij op een van zijn reizen weer eens in Slijkenburg kwam en een van zijn klompen was kapot, dan ging hij naar vader in de timmerwinkel. Vader had onder de schaafbank allemaal oude klompen liggen, en dan vroeg Jannes of hij er een mocht uitzoeken, die bij zijn klomp paste, die nog goed was. De pastoor van Kuinre stuurde Jannes eenmaal per jaar met een "Noordwoldiger sluutmantien" met een financieel jaaroverzicht van de parochie naar de deken in Wolvega. In Wolvega noemden ze hem daarom het "goeie vrijdesmannechien". Het Noordwoldiger sluutmantien was een rieten manje met een hengsel en twee klappen. Dit was dus anders dan bij het spoormantien. De zuster van Jannes had in Kuinre een manefacturenhandel; die stuurde Jannes nog wel eens met koopwaar op pad. Erg commercieel ingesteld was Jannes echter niet; wanneer hij een lapje stof had verkocht hield hij er voor die dag mee op. Anders zei z'n zuster tegen hem: "nu heb je vandaag zoveel verkocht, nu moet je morgen meer stof verkopen". En daar had Jannes geen zin in. Scheerbaas Booterkooper uit Kuinre was een man met een groot woord. Hij kende zogenaamd verschillende talen. Hij deed het altijd voorkomen alsof hij veel wist. Hij ging altijd de huizen langs om de mannen te scheren, en zo kwam hij ook bij grootvader Tette. Toen heeft Grootmoeder Hasseltje hem op zijn nummer gezet. Ze had de naam "Had je me maar" op een papiertje geschreven, maar dan van iedere letter een gedeelte op de ene kant van het papier en een gedeelte op de andere kant. Zo kon je alleen lezen wat er stond als je het papier tegen het licht hield. Wanneer het papier zo gewoon op tafel lag, waren het onbegrijpelijke tekens. Grootmoeder zei tegen Booterkooper: "Dan heb ik hier nog wat". Booterkooper zei: "Dat is latijn, die taal ken ik niet". "Nou, zei grootmoeder, hou het dan mar es teugen het licht".

De bevrijding

Ik wil ook nog iets vertellen over de bevrijding, want dat heeft een diepe indruk op mij gemaakt. Op 16 april 1945 waren de Canadezen in Kuinre. We konden in Slijkenburg de vlag op de watertoren van de Canadezen zien. Tanks van de Canadezen reden op de zeedijk; ze waren ook korte tijd in Slijkenburg, waar ze de bevolking waarschuwden dat de bevrijding nog wel enige tijd op zich zou laten wachten. Wij moesten geen oranje wimpels en Nederlandse vlaggen uithangen. Ook de vlag op de watertoren in Kuinre zou weer worden verwijderd. Wat was namelijk het geval?. De Duitsers hadden op zaterdag 14 april de bruggen naar de Kuinderpolder en bij Schoterzijl opgeblazen. En nu kwamen ze vanaf de Lemmer in de richting van Slijkenburg, achter de dijk langs. Toen ontstonden er schermutselingen tussen de Canadezen en de Duitsers, die vanaf Schoterzijl Slijkenburg inkwamen, langs de onderkant van de dijk. De kogels ketsten af op het water van de Linde. Harmen Visser, politieagent uit Vollenhove, die voor de Canadezen uitreed, werd doodgeschoten. De Canadezen trokken zich terug en de Duitsers groeven zich in onderaan de dijk naar Kuinre. Er waren ook Nederlandse SS-ers bij; Schoterzijl en De Lemmer werden ondertussen zwaar beschoten. De bevolking uit Kuinre en Slijkenburg sloeg op de vlucht; de boten met Kundersen kwamen bij tientallen de Linde afgevaren. Ik heb met vader de nacht van de 16e op de 17e april doorgebracht op de Blauwhof, bij oom Harm. Die had de brik al klaarstaan, met van alles erin. Ik ben nog teruggeweest om bonkaarten te halen. Maar ik kwam Duitsers tegen die zeiden: "Die bonkaarten heb je straks niet meer nodig". Toen ben ik maar teruggegaan. Overigens was bij oom Harm een man ondergedoken, die na de oorlog een SS-er bleek te zijn. Hij was op de vlucht geslagen tijdens de slag om Arnhem. Het was in die april dagen een verwarde toestand. Wolvega was al bevrijd, en Slijkenburg nog niet. Oom Roelof zei: "Et kan me niks schelen, zie moe'n heur d'r mar mit redden, ik laote de koe'n de koe'n. Hij ging met tante Margje naar zijn zoon Tette in het nabijgelegen Spanga. Maar daar was niemand thuis; die waren al naar Wolvega, om de bevrijding te vieren!. Ik ben er nog kwaad over, dat ze in Wolvega al met feestvieren begonnen, terwijl wij nog niet eens waren bevrijd. Hadden ze niet wat meer aandacht aan ons kunnen besteden? "Hoe denk ie nouw over zoe'n Wolvega". Er is nog een andere gebeurtenis uit deze periode, die een grote indruk op mij heeft gemaakt. Op de 16e of de 17e april is Bouwe Ens in Heerenveen doodgeschoten. Hij werkte bij de ondergrondse. Hij is op Slijkenburg geboren en zijn moeder woonde in de oorlog nog steeds bij ons in het dorp. We durfden haar haast niet over de dood van haar zoon te vertellen. Er is een foto, waar Bouwe van Ens als kleine jongen op staat, samen met ouwe Fleur, die nog heeft deelgenomen aan de Tien- daagse Veldtocht. Dus een deelnemer aan de Tiendaagse veldtocht en een gesneuvelde in het verzet van de Tweede Wereld- oorlog staan daar samen op de foto. Kees Punter in Wolvega was in de oorlog zwart handelaar. Hij werd na de oorlog gesnapt, maar er verscheen al spoedig een advertentie in de krant: "de zaak wordt op dezelfde voet voortgezet". Familie van tante Margien uit Arnhem heeft de hele winter van '44 in Slijkenburg gelogeerd, omdat ze van huis en haard verdreven waren. Het was Sjors Onderstal, die getrouwd was met Klaasje Fledderus.

Er is nog een foto van een afgebrande boerderij. Op de Lindedijk zijn omstreeks 1933 twee boerderijen afgebrand. Op de foto zie je op de achtergrond nog de Blauwhof. Het waren de boerderijen van Jette Donker en Jannes Oosting. Bij de laatste is al het stamboekvee verbrand. Het vuur sloeg over naar Jette Donker, maar die hadden nog de tijd, om het vee weg te halen. Er is ook nog een foto, waar vader met zijn personeel op staat. Men is dan bezig met het verbouwen van de boerderij van Jette Donker, die later dus is afgebrand. Het land achter de boerderij van Jette Donker heette het "Kinderland".

(1) Er is een hele website gewijd aan de Jonge Wijpke, een Fries beurtscheepje uit 1898 dat werd gebruikt door beurtschipper Jan Ruiter uit Kuinre. Zie http://www.ruardi.nl

samenstelling tekst en lay out pagina:
Piet van der Lende