vv

Kuinre

Hiernaast ziet u een panorama op Kuinre uit het geillustreerde weekblad 'Buiten' uit 1910. Kuinre wordt voor het eerst genoemd in een oorkonde uit 1118. Hierin wordt vermeld, dat de bisschop van Utrecht de beschikking kreeg over een 'Swechus juxta Cunre' met enige hoeven. Ter Kuile meent, dat de oorkonde een vervalsing is uit de 13e eeuw, maar van Buijtenen denkt dat de oorkonde echt is. (1) En dan is er de oorkonde van 1165, waarin bisschop Godfried de Friezen uit Lammerbrucke toestemming geeft grond in cultuur te brengen tussen Rutheriksdole en Wibernessate en tussen Oude Linde en Kunren. (2). Of het hier nu gaat om het gebied van de latere heerlijkheid Kuinre of niet, in ieder geval gaat het om kolonisatie langs de benedenloop van Linde en Kuinder of Tjonger. In een oorkonde van 1132 wordt reeds van een kerk in Kuinre melding gemaakt, maar deze oorkonde zou een omstreeks 1287 vervaardigd falsum kunnen zijn. (3) De eerste betrouwbare mededeling over het bestaan van een kerk aldaar vindt men in het tiendregister van 1275-1280. (4) Zeer waarschijnlijk is korte tijd, nadat de Friese ontginners zich op het geschonken land gevestigd hadden, daar een kerk gebouwd. Deze kerk stond onder de bescherming van de H. Nicolaas, zoals uit een akte van 11 mei 1549 blijkt.(5) Aan de Sint Nicolaaskerk waren in de late middeleeuwen verschillende viacarieën verbonden. Namelijk die van de H. Maagd Maria, van het Hoogwaardig Sacrament, van Onze Lieve Vrouwe ter Noodt, van het H. Kruis, van de H. Anna, van de H. Anthonius en van Sint Nicolaus. Er waren dus minstens 6 vicarieën en er was ook nog een St. Willibrordus altaar. Kleinere dorpen hadden meestal 1 of 2 vicarieën. Vier van de vicarieën in Kuinre waren vergeven door bijzondere broederschappen of memoriën. Een ervan werd overgebracht van Veenhuizen, dat bij een van de vele dijkdoorbraken door de zee werd overspoeld. (6) Dit is blijkens de gegevens uit onderstaand institutieregister gebeurd voor 1549. Het betrof de vicarie gesticht ter ere van de Maagd Maria. Uit onderstaande gegevens blijkt ook, dat na ongeveer 1535 de regio Kuinre bijna geheel verlaten was. Verwoest door brand, plunderingen van soldaten tijdens oorlogshandelingen en overstromingen. Kerkelijke functies zijn lang vacant gebleven.
In 1563 is er de collatie van Cornelius Henrici van Kuijnre tot de parochiekerk aldaar, sinds lang vacant door dood of
resignatie van wijlen Gerardus Stickeri, krachtens presentatie van Jan van Ligne, graaf van Aremberg, namens den koning.
10 juli 1563 is er in het institutieregister een aanteekening, houdend dat Cornelius Henrici van Cuynre heeft verkregen het 'jus devolutum cum proclamationibus in forma' betreffende de parochiekerk aldaar.
11 mei 1549 is er de collatie van Joachimus, zoon van Joachimus Sticker, tot de sinds lang vacante eeuwige vicarie of capellanie, gesticht ter eere van de Maagd Maria en indertijd overgebracht van de kapel van Veenhuijsen naar het St. Wilbro(r)dus-altaar in de St. Nicolaus-parochiekerk te Kuijnre.
4 januari 1560 is er de institutie van Christianus Joannis tot de prebende of vicarie gesticht ter eere van de Maagd Maria in de parochiekerk te Cuynder, vacant door dood of resignatie van wijlen Joannes Nicolai, krachtens presentatie van Jan van Ligne, graaf van Aremberg, stadhouder-generaal o.a. van Overijsel.
19 maart 1566 is de institutie van Petrus Joannis tot de vicarie of prebende, gesticht ter eere van de Maagd Maria in de parochiekerk van Cuynder, vacant door dimissie of resignatie van Christianus Joannis, krachtens presentatie van Jan van Ligne, graaf van Aremberg, stadhouder-generaal o.a. van Overijsel. (7) (Zie voor de betekenis van de verschillende termen de uitleg over de middeleeuwse organisatie van het kerkbestuur)

Omstreeks 1165 werd er 800 meter ten zuid-westen van Kuinre een burcht gebouwd, aan de westzijde van de toenmalige rivierloop, die bedoeld was als steunpunt voor de bisschop van Utrecht die in deze tijd ook een burcht bij Vollenhove heeft laten bouwen, het zogenaamde 'Olde Huijs'. De ministerialen die bij Kuinre met het beheer van de bisschoppelijke domeingronden werden belast hebben zich al spoedig gericht op een zelfstandige politiek. In 1196 is er sprake van een zekere Hendrik de Crane die het aan de stok krijgt met Willem van Holland, broer van graaf Dirk die een slot in Oosterzee had laten bouwen. Er volgen daarna vele conflicten en oorlogen, waarin de Heren van Kuinre tot het midden van de 14e eeuw een eigen koers proberen te varen. Er is al veel op het internet te vinden over de Heren van Kuinre. http://www.kasteleninoverijssel.nl/pages/kuinre.htm en hier kunt u ook informatie vinden. De laatste telg van het geslacht van de heren van Kuinre, Aleid Freyse van Kuinre, kan men vinden op deze website.
De Heren van Kuinre verleenden de burgers van de stad in de 14e eeuw stadsrecht. Zie daarvoor stadsrecht Kuinre op deze website.

Behalve de resten van een burcht die nu in het Kuinderbos te zien zijn werden er na de drooglegging van de Zuiderzee dijksresten, oude sloten en greppels teruggevonden ten zuid-westen van de Kuinderpolder. Ook hier bleek, dat er vooral vanaf de 12e eeuw sprake was van bewoning en ontginning. De vondsten tonen bovendien aan dat er ten zuid-westen van Kuinre land in gebruik was. De nederzetting Kuinre zelf kreeg vorm toen in de tweede helft van de 12e eeuw het Kuinderdiep werd gegraven tussen de Kromme Linde en de zee. Aan de westzijde van dit kanaal werd een dijk opgeworpen waarlangs de huizen werden gebouwd. Het Kuinderdiep kon nu als haven worden benut en de goederen uit de zeeschepen die binnevoeren konden in de gebouwen langs de dijk worden opgeslagen en in andere zeeschepen of in binnenvaartschepen worden geladen. Deze oorspronkelijke situatie is nauwelijks nog herkenbaar omdat er in de 18e een 19e eeuw grote veranderingen hebben plaatsgevonden. Achter de huizen aan de westzijde werd toen een dijk aangelegd (De Slaperdijk) die de huizen moest beschermen tegen wateroverlast vanuit de Kuinderpolder die in 1702 buitendijks kwam te liggen na de aanleg van de Statendijk, de zeedijk tussen Slijkenburg en Schoterzijl. Bovendien werd in 1836 het Nieuwe Kanaal gegraven, waarlangs het water van de Tjonger in zee stroomde.

Aantal inwoners

Hoe belangrijk was Kuinre nu als handelsplaats? Hierover vinden we meer in het artikel op deze website De marktplaats Kuinre in de middeleeuwen . Een belangrijk gebouw in Kuinre is de waag, later raadhuis in Kuinre.
We kunnen ook uit het aantal inwoners afleiden hoe belangrijk Kuinre was. Gegevens uit de middeleeuwen zijn er wat dit betreft niet. Het eerste bericht waaruit we kunnen afleiden hoeveel inwoners het stadje had stamt uit 1504. In dat jaar noteert de rentmeester van Vollenhove, die namens de bisschop van Utrecht de belastingen inde: "ontvangen van geldrenthen tot Cuenre ende tot Emelweerdt: Int erste up Kersavont is elck paer volcks, die vuer end roick holden, in den dorpe Cuenre, tot Veenhuisen en Weebergae, schuldich enen oirt van eynen olden Vlm., end een persoen alleen, aldaer vuer ind roick hebbende is schuldich 1/2 oirt van eenen oilden Vlm.; soe schijnt die tynss up den lueden staet, ende is gehieten die Degemont. End aldus is dit jair aldair gevonden 131 paer, die vuer end roick hadden; die vier gereckent enen olden Vlm., maecken 32 oilde Vlm. 3 oert. Oick synnen dair gewest, alleene vuer end roeck hebbende, 28 persoenen, die 8 gereckent up enen oilden Vlm; maicken 31/2 olde Vlm. Maicken tsamen 371/2 olde Vlm, voir elck entfangen 1s 4pl facit: 3?? 3pl (8) Uit dit bericht blijkt, dat de Kuindersen met kerstmis een belasting moesten betalen, de Degemont. Waarschijnlijk is dit een zeer oude belasting, die mogelijk al bestond tijdens het bewind van de Heren van Kuinre, en die bedoeld was om de 'heirvaart' (de verplichting krijgsdiensten voor de heer te verrichten) af te kopen. Er zijn in totaal 159 huizen die vuur en rook houden. Wanneer we het gemiddeld aantal bewoners per huis op 4 schatten, had de heerlijkheid Kuinre in 1504 636 inwoners. Ter vergelijking: aantal inwoners in 1900 was het 1000. Grote steden in de middeleeuwen hadden 10.000 inwoners.

Het verval van de Zuiderzeesteden aan de oostkust in de 17e en 18e eeuw

Er was na 1500 een aanzienlijke achteruitgang van Kuinre, door de vele plunderingen, die in de tachtigjarige oorlog en daarvoor hebben plaatsgevonden. Kooplieden uit de steden dreven handel met steeds verder van elkaar verwijderde gebieden. Veranderingen van produktietechnieken en handel tussen steeds verder van elkaar verwijderde gebieden ging gepaard met een verplaatsing van de handel van de oostkust van de Zuiderzee naar de westkust. De verplaatsing van de handel naar de westkust van de Zuiderzee had ook voor Kuinre grote gevolgen. Het stadje ging erg achteruit. Bovendien waren er grote overstromingen en geen geld om de dijken te repareren. In de tweede helft van de 18e eeuw was het stadje niet veel meer dan een vissersplaats geworden. De doorvoerhandel van Kuinre betrof nog slechts het lokale vervoer van goederen van en naar de zuiderzeesteden in Holland. Al bleven ook in Kuinre wel ambachtslieden werkzaam. (9)

Een groter deel van de bevolking van Zuid-Oost Friesland richtte zich meer en meer op de veendorpen, die ontstonden door de grote vlucht die de veenderijen namen. Er kwamen onder invloed van deze ontwikkelingen nieuwe dorpen op, zoals Wolvega, dat in de tijd van de Republiek het bestuurlijk centrum van Weststellingwerf was geworden. (10) Hiernaast ziet u een gezicht op Kuinre uit 1939 in het weekblad 'Ons Zeeland'. Nog bij de aanleg van de Noordoostpolder, toen de vraag was of Kuinre weer een regionaal centrum zou worden, waren er protesten van de bevolking tegen de achterstelling van Kuinre ten opzichte van andere Overijsselse dorpen bij de planning van de provincie. Zie daarvoor het artikel over de afscheidingsbeweging in Kuinre die streefde naar aansluiting bij Friesland.

In september 2015 heb ik een prachtige vaartocht over de Weerribben gemaakt met de eikenhouten Kuinder vissersboot (punter) KU 11. Lees hier het verslag

Noten

(1) Zie Buijtenen 1977
(2) OBSU no 444
(3) OBSU no 340. Vgl O. Oppermann, Untersuchungen zur Nordniederlandischen Geschichte des 10. bis 13. Jahrhunderts, dl. 1, Utrecht 1919, p. 212 en dl. 2, Utrecht 1921, p. 167 e.v. Mol ontkent dat. Litteratuurlijst opzoeken
(4) S. Muller Hzn., dl. 1, p. 31
(5) AAU, dl. 42 (1916), p. 314. Zie voor bovenstaande gegevens ook H.J. Kok - Proeve van een onderzoek van de patrocinia in het middeleeuws bisdom Utrecht. Proefschrift 1958. Van Gorcum en comp. NV, Assen.
(6) J.C. Hamers. De parochie St Nikolaas te Kuinre. Archief voor de Geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht 1876 deel III blz 383-388.
(7) B.M. de Jonge van Ellemeet. Institutien, Proclamatiën en Collatiën van den Aartsdiaken van St. Marie in het Decanaat Drente. In: Archief voor de geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht. Twee en veertigste deel. Utrecht. Wed. J.R. van Rossum, 1916 blz 314/315
(8) Rekeningen van het bisdom Utrecht Tweede stuk II Ba 150-2
(9) Zie ook Slicher van Bath 1977, een Samenleving onder Spanning, geschiedenis van het platteland van Overijssel.
(10) Zie ook Middendorp 1980 (1), Her en der deur het oolde Wolvega. Hij noemt de bestuurlijke en ekonomische situatie in Wolvega omstreeks 1700

 

 

 

samenstelling tekst en lay out pagina: Piet van der Lende