Geschiedenis van de Stellingwerven en Noordwest Overijssel (Steenwijkerland)

Historische feiten, wetenswaardigheden en analyses over de vroegste tijden tot heden


 


De geologische ontwikkelingen in Stellingwerf en Steenwijkerland

In het Zuidoosten van Friesland liggen drie beekdalen: dat van de Tjonger, de Linde en het Koningsdiep. In Steenwijkerland stroomt de Steenwijker Aa. Deze rivieren zijn in de 19e eeuw en daarna voor een groot gedeelte gekanaliseerd, maar de structuur van het landschap dat daarvoor bestond is nog steeds herkenbaar. Tjonger en Linde ontsprongen oorspronkelijk in het gebied tussen Oosterwolde en Fochteloo. Deze rivieren zijn als gletsjer-rivier ongeveer 150.000 tot 120.000 jaar geleden ontstaan tijdens de voorlaatste ijstijd, het Saalien. Zie ook geologische perioden.

Hieronder ziet u een kaartje van de verschillende grondsoorten en aardlagen in het dal van de Linde. (1)

vv De betekenis van de letters op dit kaartje zijn als volgt.

A. Bij de algemene behandeling van de geologische perioden kan men lezen dat tijdens de Saale-ijstijd, de voorlaatste ijstijd, gedurende het pleistoceen, het landijs opschoof tot de lijn Zwolle-Ommen-Coevorden. Het ijs sleet geulen uit in de ondergrond; op deze wijze werden ook geulen uitgegraven waarin de bovengenoemde rivieren liggen. De gletsjer schuurde een dal in de zandbodem uit. Deze zandbodem is voor het Saalien ontstaan. (Zie A op de tekening) Tijdens de Saale-ijstijd werd ook keileem afgezet.

B. Na de Saale-ijstijd kwam er een warmere periode, het Eemien, genoemd naar het riviertje de Eem. Het ijs begon zich terug te trekken, maar bleef op sommige plaatsen langer liggen. Dit was ook bij Vollenhove het geval. Barsbeek ligt op deze keileemverhoging. De stuwwal die daar werd gevormd was een soort eindmorene. Hetzelfde geldt voor de keileemverhogingen in Zuid-Friesland, ten westen van Lemmer (Rode Klif, etc. ) en voor de keileemverhogingen waarop Urk en Schokland lagen. Bij de bovengenoemde beekdalen van Linde, Tjonger, Koningsdiep en Steenwijker Aa liet de smeltende gletsjer keileem achter en het vele water leidde tot het uitslijten van een geul in de keileemlaag. Deze geul werd door smeltwaterafzettingen gedeeltelijk weer opgevuld met rivierzand. (Zie B) Bij Basse bestaat ook een bijzondere situatie. Het keileem dat hier is afgezet tijdens de Saale-ijstijd ligt daar dicht aan het oppervlak evenals bij Vollenhove en is lokaal sterk omhooggestuwd tijdens de laatste periode van de Saale-ijstijd. In combinatie met de erosie en beekdalen uit de periode van het Eemien leidde dit tot een landschap met een sterk glooiend karakter. Dit leidde bij Basse tot bijzondere vindplaatsen van artefacten uit de oude Steentijd, het paleolithicum en van vondsten uit het neo-lithicum
Op de hogere delen rond Steenwijk werd een dikke laag keileem gevormd omdat hier een mengsel van zand, grind, keien en leem werd aangevoerd. Zo ontstond een glooiend landschap met keileemhoogten. Zie ook de beschrijvingen bij de dorpen Baars en Steenwijkerwold. In dit gebied ontstond veel later, in de 19e eeuw, het heide-ontginningslandschap.

C. Bij de behandeling van de laatste ijstijd, het Weichselien in het artikel over de geologische perioden kunt u lezen dat in deze periode er sprake was van een permanent bevroren ondergrond met enkele verspreide boomgroepen. Er raasden grote zandstormen over het terrein en er werd op die manier dekzand op het keileem afgezet. (Zie C.)

D. Na het Wiechselien werd het ongeveer 12.000 jaar geleden weer warmer, en de zeespiegel begon te stijgen door smelting van het ijs. In een vochtig, warmer klimaat, waar het veel regende, groeiden moerasplanten zoals riet, zeggesoorten en veenmos. Er onstaat veen.

E. Langs de oevers van de rivieren zoals Linde, Tjonger, Koningsdiep en Steenwijker Aa ontstaan oeverwallen. Deze ontstaan omdat bij overstromingen aan de oevers van de rivier laagjes zanderig slib worden neergelegd. Deze lagen gaan de oeverwallen vormen. In de late middeleeuwen worden door de bewoners de eerste dijken op deze oeverwallen gebouwd. De wijze waarop deze oeverwallen werden gevormd en de mate van bewoonbaarheid ervan zijn onderdeel van de discussie over hoe de vroeg-middeleeuwse kolonisatie van de moersgebieden langs de rivieren heeft plaatsgevonden.

F. Na 1500 maar vooral na de 16e eeuw begint men met het afgraven van het veen, dat in de vorm van turf werd gebruikt als brandstof in de grote steden die vooral in het westen van Nederland lagen. De hoogveengebieden in Weststellingwerf werden in de 17e eeuw afgegraven, de hoogveengebieden in Ooststellingwerf in de 19e eeuw en de laagveengebieden in de kop van Overijssel vooral in de 18e eeuw. Bij het winnen van veen in de laagveengebieden in de 18e eeuw ontstonden veel petgaten, meertjes waaruit het veen was weggegraven. Dit resulteerde in de natuurgebieden als Rottige Meenthe, Weerribben en de Wieden. Een deel van deze gebieden werd weer in cultuur gebracht door de aanleg van polders.

G. De betekenis van het kwelwater uit de ondergrond. Door de opeenvolging van geologische perioden en het ingrijpen van de mens is een gevarieerd landschap ontstaan met (kwel) water, veengrond, zand, keileem en glooiende oevers langs de rivieren waarbij sprake is van een eveneeens zeer gevarieerde flora en fauna.

(1) Bij het samenstellen van dit artikel is gebruik gemaakt van het ontwerp van het kaartje in opdracht van het Fryske Gea gemaakt door Koen Sandifort-vormgeving Bureau Kloeg BV, Bunnick 1997. Een informatiebord over de geologische ontwikkeling van de Linde van het Fryske Gea is te vinden aan het 'Overlendepad' aan de Friese zijde van de Linde-oever tegenover het punt waar het Mallegat naar Oldemarkt in de Linde stroomt. Op dit punt vaart periodiek ook een veerpont over de Linde

samenstelling tekst en lay out pagina:
Piet van der Lende